In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Bouwcombinatie tegen de Gemeente Dordrecht, naar aanleiding van een geschil over de bijbetaling van extra wapeningsstaal voor de bouw van de Sportboulevard in Dordrecht. De Bouwcombinatie had de opdracht voor de realisatie van het project gekregen na een Europese aanbestedingsprocedure, waarbij de aanneemsom € 32.592.000,- bedroeg. Na de uitvoering van het project claimde de Bouwcombinatie bij de Gemeente een bedrag van € 475.000,- voor extra verwerkte hoeveelheden wapeningsstaal, die volgens hen niet in het bestek waren opgenomen. De Gemeente wees deze claim af, wat leidde tot een rechtszaak.
De rechtbank Dordrecht wees de vordering van de Bouwcombinatie af, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. In hoger beroep voerde de Bouwcombinatie aan dat de extra hoeveelheden wapeningsstaal voortvloeiden uit instructies van de constructeur en dat de Gemeente verantwoordelijk was voor de kosten. De Gemeente betwistte dit en stelde dat de Bouwcombinatie niet had aangetoond dat de extra kosten als meerwerk konden worden aangemerkt.
Het hof oordeelde dat de Bouwcombinatie niet had aangetoond dat de in het bestek opgenomen bepalingen over de verrekenbaarheid van wapeningsstaal niet van toepassing waren. Het hof concludeerde dat de Bouwcombinatie had moeten begrijpen dat de opgegeven hoeveelheden indicatief waren en dat zij zelf verantwoordelijk was voor het berekenen van de benodigde hoeveelheden. De Bouwcombinatie had geen vragen gesteld tijdens de aanbestedingsprocedure, wat haar positie verzwakte.
Uiteindelijk bekrachtigde het hof het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de Bouwcombinatie in de kosten van het hoger beroep. Dit arrest werd uitgesproken op 26 augustus 2014.