ECLI:NL:GHDHA:2014:2487

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2014
Publicatiedatum
23 juli 2014
Zaaknummer
200.148.072/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter inzake faillissement op basis van Europese Insolventieverordening

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen het vonnis van de Rechtbank Den Haag, waarin hij op 22 april 2014 in staat van faillissement is verklaard. De appellant, wonende in Marbella, Spanje, heeft het hof verzocht het vonnis te vernietigen. De curator, mr. M.C.J.A. Schröeder-van Waes, heeft verslag uitgebracht en de Banken, Deutsche Bank Nederland N.V. en ABN AMRO Bank N.V., hebben verweerschriften ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 12 juni 2014.

De kern van het hoger beroep betreft de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is om het faillissement van [appellant] uit te spreken op basis van de Europese Insolventieverordening. Het hof heeft vastgesteld dat het centrum van de voornaamste belangen van [appellant] in Nederland ligt. Dit oordeel is gebaseerd op verschillende feiten, waaronder de inschrijving van [appellant] op een Nederlands adres, zijn betrokkenheid bij Nederlandse vennootschappen, en het feit dat zijn economische belangen voornamelijk in Nederland zijn geconcentreerd.

Het hof heeft geconcludeerd dat de omstandigheden, zowel afzonderlijk als in onderling verband, voldoende aanwijzingen bieden dat [appellant] zijn belangen vanuit Nederland beheert. De stellingen van [appellant] dat zijn centrum van belangen zich elders zou bevinden, zijn niet voldoende onderbouwd. Het hof heeft daarom het vonnis van de Rechtbank Den Haag bekrachtigd, waarmee de faillissementsprocedure in Nederland wordt voortgezet. De beslissing is genomen in het kader van de Europese regelgeving inzake insolventieprocedures, die de afhandeling van faillissementen binnen de EU regelt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.148.072/01
Rekestnummer rechtbank : C/09/461117 / FT RK 14/430

arrest van 24 juni 2014

inzake

[appellant],

volgens opgave in het beroepschrift wonende te Marbella, Spanje,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. C.J. Blauw (Amsterdam),
tegen

Deutsche Bank Nederland N.V.,

gevestigd te Amsterdam,
ABN AMRO Bank N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerden,
hierna te noemen: Deutsche Bank, ABN AMRO, tezamen: de Banken,
advocaat: mr. T.H.D. Struycken (Amsterdam).

Het geding

[appellant] is bij vonnis van de Rechtbank Den Haag van 22 april 2014 in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers tot rechter-commissaris en met aanstelling van mr. M.C.J.A. Schröeder-van Waes, advocaat te 's-Gravenhage, als curator. Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 30 april 2014, is [appellant] van voornoemd vonnis in hoger beroep gekomen en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen, waarna hij bij brieven van 27 mei en 3 juni 2014 nog diverse stukken heeft overgelegd. De curator heeft bij brief van 4 juni 2014 schriftelijk verslag uitgebracht. Op 11 juni 2014 hebben de Banken een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 juni 2014. Verschenen zijn: [appellant] vergezeld van zijn advocaat, die pleitnotities heeft overgelegd, J. de Groot namens de ABN Amro, de advocaat van de Banken en de curator voornoemd.

Beoordeling van het hoger beroep

1.
Het gaat in dit hoger beroep om de vraag of de Nederlandse rechter op grond van de
Europese Insolventieverordening [1] bevoegd is om het faillissement van [appellant] uit te spreken.
2.
Bepalend voor het antwoord op die vraag is of het centrum van de voornaamste belangen van [appellant] in Nederland is gelegen. Dat laatste is naar het oordeel van de rechtbank het geval. Tegen dat oordeel richten zich de grieven; tevergeefs, gelet op het volgende.
3.1
[appellant] heeft ingeschreven gestaan op het adres [adres]. Die inschrijving is in augustus 2001 ongedaan gemaakt.
3.2
De onroerende zaak [adres] is eigendom van Stoeplaan Monumenten B.V. in liquidatie.
3.3
Aandeelhouder/bestuurder/vereffenaar van Stoeplaan Monumenten is de op Curaçao gevestigde vennootschap Floris De Renesse N.V., welke vennootschap toebehoort aan, althans bestuurd wordt door de eveneens aldaar gevestigde trustmaatschappij United International Trust, waarvan [appellant] (economisch) eigenaar is.
3.4
Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] desgevraagd verklaard nergens anders ter wereld (direct of indirect) onroerende zaken te bezitten of bezittingen van vergelijkbare omvang / waarde als de [adres].
3.5
Volgens de niet weersproken stelling van de Banken heeft [appellant] zich borg gesteld voor de terugbetaling van een krediet dat door (de rechtsvoorganger van) Deutsche Bank is verstrekt aan Stoeplaan Monumenten, die dit krediet heeft gebruikt voor de aankoop van [adres].
3.6
ABN AMRO heeft op 30 maart 2011 een krediet verstrekt aan Stoeplaan Monumenten. [appellant] heeft zich daarbij jegens de bank hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de nakoming van de kredietverplichtingen. De brief van de ABN AMRO waarin de betreffende kredietfaciliteit wordt aangeboden is gericht aan Stoeplaan Monumenten t.a.v. de heer [appellant], adres: [adres 2].
3.7
Op 31 mei 2011 heeft [appellant] een ‘letter of undertaking’ afgegeven ten behoeve van ABN AMRO, waarin hij verklaart: ‘I am the holder of legal title to the Shares (in Stoeplaan Monumenten, toev. Hof). [..] my nationality is: Dutch [..]’.
3.8
Het adres [adres 2] is door de ABN AMRO in 2012 gebruikt voor correspondentie met [appellant] over diens hoofdelijke aansprakelijkstelling.
3.9
De ex-vriendin van [appellant], tevens moeder van een kind van [appellant], woont nog op het adres [adres]. Zij heeft de 35-ordners omvattende zakelijke administratie van [appellant] aangeleverd bij de curator. Die administratie bevond zich (kennelijk) hier te lande. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] ook elders over zo’n omvangrijke administratie beschikt.
3.1
Uit die administratie is de curator gebleken dat een aanzienlijk deel van de economische belangen van [appellant] direct of indirect gerelateerd is aan in Nederland gevestigde vennootschappen en dat [appellant] zich ook na 2001 ten behoeve van zakelijke correspondentie meermalen heeft bediend van postbusadressen in Nederland en van het adres [adres 2], dat als vestigings- en/of correspondentieadres diende met betrekking tot een groot aantal entiteiten. Als voorbeeld heeft de curator een aanvraagformulier van 7 juli 2009 gericht aan Sucden Financial Limited te Londen overgelegd, waarin [appellant] als nationaliteit ‘Dutch’ noemt, als beroep ‘financial investor’ vermeldt en als adres opgeeft: [adres 2].
3.11
[appellant] is voor vragen van en het versturen van berichten door de Deutsche Bank en ABN AMRO bereikbaar gebleken via (postbus)adressen en vertegenwoordigers in Nederland.
3.12
Het (voorlopig) crediteurenoverzicht van de curator meldt uitsluitend Nederlandse schuldeisers, met een schuldentotaal van 12,5 miljoen euro. [appellant] heeft desgevraagd verklaard dat hij geen vergelijkbare schuldenposities buiten Nederland heeft.
3.13
Namens [appellant] - die aan de curator heeft laten weten eerder in Nederland failliet te zijn verklaard en dat dit de reden is waarom hij geen activa meer op zijn naam heeft - is in de eerste aanleg als standpunt ingenomen dat zijn cliënten zich over de hele wereld bevinden en dat hij
overalverblijft; in de ogen van de Banken maakt hem dat ongrijpbaar.
3.14
Overigens is [appellant] nog wel eigenaar van een heel klein stukje grond in Oisterwijk, naar zijn zeggen per abuis.
4.
Bovenvermelde omstandigheden - in onderling verband gezien, maar deels ook elk voor zich - vormen een voldoende aanwijzing dat [appellant] het beheer over zijn belangen gewoonlijk vanuit Nederland voert. Een vergelijkbare mate van beheervoering doet zich niet voor in de andere landen waar [appellant] naar zijn zeggen zakelijk actief is (geweest). Het centrum van de voornaamste belangen van [appellant] moet daarom in Nederland worden gelokaliseerd. Toegevoegd wordt nog dat een efficiënte afwikkeling van de faillissementstoestand waarin [appellant] onweersproken verkeert er ook overigens mee gediend is dat de hoofdinsolventieprocedure hier te lande wordt geopend, nu, naar de Banken onweersproken hebben gesteld, de relevante documenten aangaande [appellants] vermogenstoestand en zijn betrokkenheid bij diverse vennootschappen in de Nederlandse taal zijn gesteld.
5.
Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd is onvoldoende om er van uit te kunnen gaan dat het centrum van de voornaamste belangen zich in werkelijkheid elders bevindt. Het mag dan zo zijn dat [appellant] als ‘financial investor’ ook in andere landen dan Nederland actief is en betrokken is bij (investeringen in) buitenlandse vennootschappen, primair telt van waar hij, kenbaar voor derden (waaronder niet in de laatste plaats de schuldeisers), het beheer over zijn belangen voert. Dan komt in de eerste plaats Nederland in beeld en niet een andere lidstaat, waar hij naar zijn zeggen ook geen (directe of indirecte) bezittingen en schulden heeft gelijk aan die in Nederland. De financiering van buitenlandse investeringen is bovendien, de stellingen van [appellant] volgend, geheel of ten dele via Nederlandse kredietverstrekkers gelopen, maar dit terzijde.
6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd.

Beslissing

Het hof bekrachtigt het vonnis van de Rechtbank Den Haag van 22 april 2014.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. van der Klooster, J.J.I. Verburg en K.I. Oyunlu en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juni 2014 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van de Europese Unie van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures.