Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 24 juni 2014
[appellant],
Deutsche Bank Nederland N.V.,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
overalverblijft; in de ogen van de Banken maakt hem dat ongrijpbaar.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen het vonnis van de Rechtbank Den Haag, waarin hij op 22 april 2014 in staat van faillissement is verklaard. De appellant, wonende in Marbella, Spanje, heeft het hof verzocht het vonnis te vernietigen. De curator, mr. M.C.J.A. Schröeder-van Waes, heeft verslag uitgebracht en de Banken, Deutsche Bank Nederland N.V. en ABN AMRO Bank N.V., hebben verweerschriften ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 12 juni 2014.
De kern van het hoger beroep betreft de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is om het faillissement van [appellant] uit te spreken op basis van de Europese Insolventieverordening. Het hof heeft vastgesteld dat het centrum van de voornaamste belangen van [appellant] in Nederland ligt. Dit oordeel is gebaseerd op verschillende feiten, waaronder de inschrijving van [appellant] op een Nederlands adres, zijn betrokkenheid bij Nederlandse vennootschappen, en het feit dat zijn economische belangen voornamelijk in Nederland zijn geconcentreerd.
Het hof heeft geconcludeerd dat de omstandigheden, zowel afzonderlijk als in onderling verband, voldoende aanwijzingen bieden dat [appellant] zijn belangen vanuit Nederland beheert. De stellingen van [appellant] dat zijn centrum van belangen zich elders zou bevinden, zijn niet voldoende onderbouwd. Het hof heeft daarom het vonnis van de Rechtbank Den Haag bekrachtigd, waarmee de faillissementsprocedure in Nederland wordt voortgezet. De beslissing is genomen in het kader van de Europese regelgeving inzake insolventieprocedures, die de afhandeling van faillissementen binnen de EU regelt.