Uitspraak
- een internationale merkregistratie van een woord/beeldmerk SWISSFLEX met gelding in onder meer de Benelux-landen, geregistreerd op 9 juli 1986 (zie overweging 2.2 onder a van het bestreden vonnis; ook genoemd onder i),
- een zestal Gemeenschapsmerken (woord/beeldmerken en een woordmerk) bestaande uit het woord SWISSFLEX (zie overweging 2.2 onder b tot en met g van het bestreden vonnis), geregistreerd in de periode van 23 april 2007 tot en met 22 juni 2010, en
- een Gemeenschapswoordmerk betreffende het teken SENSUS (zie overweging 2.2 onder h van het bestreden vonnis), geregistreerd op 21 februari 2001.
- nietigverklaring van de merken van Swiss Sense omdat deze merken het Zwitserse staatsembleem bevatten en/of misleidend zijn;
- een verbod om inbreuk te maken op de merkrechten van Recticel Bedding, om gebruik te maken van het Zwitserse staatsembleem, om de aanduiding SWISS te gebruiken als (onderdeel van een) merk, handelsnaam, domeinnaam of ander onderscheidingsteken, en om misleidende mededelingen te doen omtrent onder meer de herkomst van de producten van Swiss Sense;
- veroordeling tot schadevergoeding nader op te maken bij staat,
Nietigheid merkinschrijvingen Swiss Sense
- art. 6ter Unieverdrag van Parijs, gelet op het Zwitserse staatsembleem (art. 2.4 sub a juncto 2.28 lid 1 sub e Benelux-Verdrag inzake de Intellectuele Eigendom, ‘BVIE’), m.b.t. (voor zover in hoger beroep nog van belang) de merken van Swiss Sense genoemd in overweging 2.4 onder e tot en met i van het bestreden vonnis;
- misleiding van het publiek (art. 2.4 sub b juncto 2.28 lid 1 sub e BVIE), m.b.t. (voor zover in hoger beroep nog van belang) de merken van Swiss Sense genoemd in overweging 2.4 onder e tot en met y van het bestreden vonnis, doordat ten onrechte de indruk van een Zwitserse herkomst wordt gewekt;
- het depot komt in rangorde na depots van overeenstemmende merken van Recticel c.s. (art. 2.28 lid 3 sub a BVIE), m.b.t. de merken van Swiss Sense genoemd in overweging 2.4 van het bestreden vonnis die jonger zijn dan Recticel’s merken (inleidende dagvaarding, paragraaf 66).
Grief 1faalt.
Grief 5faalt (en dat geldt ook voor andere hierop gerichte, verspreid in de memorie van grieven liggende griefonderdelen, zoals in de toelichting op grief 3 (memorie van grieven onder 35)).
grieven 2, 3, 4, 6 (6 in zoverre) en 9kunnen dan ook niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden.
Merkinbreuk
diensten(de verkoop van voornoemde waren) waarvoor zij het teken Swiss Sense gebruikt, niet soortgelijk kunnen zijn aan de
warenwaarvoor Recticel c.s. haar merk heeft geregistreerd. Anders dan Swiss Sense lijkt te betogen (memorie van antwoord onder 135-138), is het immers mogelijk dat waren soortgelijk zijn aan diensten en andersom.
grief 10dus, en is vordering (2) toewijsbaar.
grief 10dus, en is vordering (2) ten aanzien van die tekens toewijsbaar.
grief 10dus, en is vordering (2) ten aanzien van deze tekens op deze grondslag niet toewijsbaar (zie evenwel ook rechtsoverweging 31).
grief 10en is vordering (2) toewijsbaar. Volledigheidshalve merkt het hof op dat niet gesteld of gebleken is dat Swiss Sense de aanduiding ‘Sense’ als handelsnaam of als domeinnaam gebruikt; in zoverre is vordering (2) niet toewijsbaar (zie evenwel ook rechtsoverweging 40).
grief 11: volgens Recticel c.s. gebruikt Swiss Sense wel degelijk het teken SENSE zonder SWISS. Deze grief slaagt, reeds nu Swiss Sense heeft erkend dat zij een aantal modellen voert die consequent worden aangeduid met het woord SENSE in combinatie met een getal, bijvoorbeeld ‘SENSE 1200’ (memorie van antwoord onder 171; vgl. ook productie 43 Recticel c.s.). Het hof wijst in dit verband op de merken/tekens genoemd in overweging 2.4 onder g en k van het bestreden vonnis.
B913037; de procedure waarin Swiss Sense vervallenverklaring had aangevraagd). Het merk is dus vatbaar voor de sancties van de GMV.
Grief 12slaagt dus. In zoverre is vordering (2) dus toewijsbaar.
Misleidende handelsnaam
relevante, en dus misleidende, verkeerde voorstellingen (vgl. S. Boekman, De handelsnaam, Deventer: Kluwer 1977, p. 52-53). Vereist is dus dat de misleiding betrekking heeft op eigenschappen van de onderneming die voor het in aanmerking komende publiek relevant zijn. Daarbij kunnen de door die onderneming vervaardigde en in de handel gebrachte producten van belang zijn: een voorstelling die het publiek zich van een bepaalde onderneming zal vormen, kan immers – zo al niet voornamelijk dan toch in elk geval mede – worden gewekt door de aard en de hoedanigheid van de door die onderneming vervaardigde en in de handel gebrachte producten, en een onjuiste voorstelling omtrent de eigenschappen en hoedanigheden van die producten kan mede worden aangemerkt als een onjuiste voorstelling van de onderneming (vgl. conclusie P-G Berger voor HR 20 februari 1948, NJ 1948, 226 m.nt. DJV).
Grief 7faalt, en in zoverre ook
grief 6. Vordering (5) is dus niet toewijsbaar, vordering (4) op deze grondslag evenmin.
Misleidende reclame
Overigens onrechtmatig
Grief 13faalt; vordering (7) is niet toewijsbaar, vordering (4) – voor zover op deze grondslag gebaseerd – evenmin.
Slotsom; overige grieven
Grief 14slaagt; vordering (10) is toewijsbaar.
grief 15betreffende de proceskosten. Ten aanzien van de kosten van het hoger beroep schat het hof, net als de rechtbank, de verhouding 1019h-deel (inbreuk IE-rechten) / liquidatietarief-deel (de rest zoals nietigheid wegens misleiding, staatsembleem-problematiek, onrechtmatige daad) op 50/50. Het hof begroot de kosten van Recticel c.s. voor het 1019h-deel conform haar onweersproken opgave ter zake van werkzaamheden op (€ 33.370,75 x 50% = ) € 16.685,38, en voor het liquidatietarief-deel op ((3,0 punten x € 894,-) x 50% =) € 1.341,-. Dat is samen (€ 16.685,38 + € 1.341 =) € 18.026,38.