In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de Inspecteur navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen heeft opgelegd voor de jaren 2001 tot en met 2005. De belanghebbende, geïdentificeerd als rekeninghouder bij de Kredietbank Luxembourg (KB Lux), heeft niet de vereiste aangiften gedaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de belanghebbende houder is geweest van de rekening en dat de bewijslast terecht is omgekeerd. De rechtbank heeft de aanslagen verminderd op basis van een redelijke schatting van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen. De belanghebbende heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank ten onrechte de omkering van de bewijslast heeft toegepast en dat de hoogte van de correcties niet redelijk is. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij het heeft geoordeeld dat de Inspecteur voldoende bewijs heeft geleverd voor de identificatie van de belanghebbende als rekeninghouder en dat de schattingen van de Inspecteur redelijk zijn. Tevens is de immateriële schadevergoeding vastgesteld op € 1.000 vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.