Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
- de moeder is eenhoofdig belast met het gezag over voornoemde minderjarige;
- de vader heeft de minderjarige erkend.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een beschikking van de rechtbank Rotterdam. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had op 2 mei 2014 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van 3 februari 2014, waarin een voorlopige omgangsregeling was vastgesteld tussen de vader en hun minderjarige kind. De rechtbank had de moeder veroordeeld tot betaling van een dwangsom indien zij niet meewerkte aan deze regeling. De moeder stelde dat de rechtbank zich had laten leiden door een ondeugdelijk raadsrapport en dat de omgang met de vader schadelijk zou zijn voor de minderjarige.
Het hof overwoog dat bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing in beginsel moet worden uitgegaan van de beslissing van de vorige rechter, tenzij er sprake is van een juridische of feitelijke misslag. Het hof constateerde dat de rechtbank zich had gebaseerd op een raadsrapport dat inmiddels als ondeugdelijk was aangemerkt. Dit leidde tot de conclusie dat de beslissing van de rechtbank niet langer een wezenlijke grondslag had. Het hof oordeelde dat de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de veroordeling van de moeder tot betaling van een dwangsom ook geschorst moest worden, omdat de rechtbank buiten de rechtsstrijd van partijen was getreden door deze dwangsom op te leggen zonder dat hierom door de vader was verzocht.
De beslissing van het hof leidde tot de schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking, en de behandeling van de zaak zal op een later moment worden voortgezet. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de omgangsregelingen en de noodzaak om juridische misslagen te corrigeren.