2.Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat hij pas begin oktober 2012 de beschikking heeft gekregen over de verklaring van [medeverachte 1] van 15 augustus 2012, waarin deze een volledige bekentenis heeft afgelegd. Nu de raadsman daar niet over beschikte ten tijde van de voorgeleiding op 24 augustus 2012 stelt de raadsman zich op het standpunt dat sprake is van een flagrante schending van artikel 30 van het Wetboek van Strafvordering en het voorschrift van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens dat de verdachte en de rechterlijke instanties over alle informatie dienen te beschikken, die van belang is voor de beoordeling van de gegrondheid van de voortzetting van de voorlopige hechtenis.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de voorhanden zijnde processtukken stelt het hof vast dat niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van enige onregelmatigheid gedurende het (voor)onderzoek. Ook overigens vindt de door de raadsman geponeerde stelling geen steun in het recht.
Naar het oordeel van het hof is geen sprake van schending van enig wettelijk voorschrift als gesteld door de raadsman. Uit het dossier blijkt niet van een bewust onthouden van stukken. De verklaring waarop de raadsman doelt is afgelegd ten overstaan van de rechter- commissaris op 15 augustus 2012 door [medeverdachte 1] als verdachte in zijn eigen strafzaak. Nu een afschrift van dat proces-verbaal in het dossier is gevoegd direct nadat het door de politie aan [medeverachte 1] is voorgehouden bij gelegenheid van diens verhoor op 20 september 2012, ziet het hof daarin geen onregelmatigheid of schending van artikel 30 van het Wetboek van Strafvordering of van een voorschrift van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) als door de raadsman betoogd. Ook anderszins is het hof van oordeel dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden die dienen te leiden tot de door de raadsman verzochte strafvorderlijke consequentie van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Het hof verwerpt mitsdien de verweren van de raadsman.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 09 augustus 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee mobiele telefoon
(s
)(te weten een BlackBerry (Curve) en een Samsung), toebehorende aan S. [naam slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld tegen voornoemde [naam slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld bestonden uit het
- meermalen, met kracht slaan en/of stompen en/of stoten tegen het hoofd van die [naam slachtoffer] en
- die [naam slachtoffer] wurgen en
- meermalen met een mes, in de borst en de hals en de rug, van die [naam slachtoffer] steken, ten gevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Als uitgangspunt geldt dat voor medeplegen noodzakelijk is dat sprake moet zijn van een (bewuste) nauwe en volledige samenwerking gericht op het voltooien van het delict en een gezamenlijke uitvoering, dus dat de medeplegers willens en wetens – met opzet – samenwerken tot het verrichten van het strafbare gedrag. De samenwerking moet intensief zijn, waarbij niet alle medeplegers noodzakelijkerwijs uitvoeringshandelingen verrichten. De intensieve samenwerking kan blijken uit
– uitdrukkelijke of stilzwijgende – afspraken, taakverdelingen, de aanwezigheid ten tijde van het delict en/of het zich niet distantiëren daarvan. Handelingen verricht na afloop van het delict kunnen eveneens een indicatie voor medeplegen opleveren. Om tot een bewezenverklaring te komen van het medeplegen van de ten laste gelegde gekwalificeerde diefstal moet komen vast te staan dat het opzet van de verdachte gericht is geweest op de beroving. Voorts overweegt het hof dat de dood ten aanzien van het schuldverband een geobjectiveerd gevolg is. Het causaal verband tussen het gedrag en het gevolg is toereikend voor de strafbaarheid.
De verdachte heeft erkend dat hij wist dat het de bedoeling was om het slachtoffer te beroven en dat [medeverachte 2] seks met haar wilde hebben. De verdachte heeft ook gehoord dat [medeverachte 2] en [medeverachte 1] het hadden over het vermoorden van het slachtoffer, ook al zegt hij dat niet serieus te hebben genomen. Het bij het feit gebruikte mes was afkomstig van de verdachte, die het thuis had bewaard; hij heeft dat voorafgaande aan de beroving, op diens verzoek, aan [medeverachte 2] gegeven en daarmee hem gefaciliteerd. De verdachte is op 9 augustus 2012 samen met [medeverachte 2] naar de afgesproken plek aan de Horvathweg bij het Spartastadion in Rotterdam gegaan. Aldaar ontmoetten zij [medeverachte 1] en het slachtoffer, die onder valse voorwendselen daarheen was gelokt. Zoals vooraf besproken, deden de verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] alsof het een toevallige ontmoeting betrof. De [medeverachte 2] gaf, zoals afgesproken een valse naam op. Korte tijd hierna heeft [medeverachte 2] het mes (heimelijk) onder de IPhone van de verdachte doorgegeven aan [medeverachte 1]. Hierna heeft [medeverachte 1] het slachtoffer geslagen, bij de keel/hals gegrepen (gewurgd) en gestoken. De verdachte heeft [medeverachte 1] zien steken in de borststreek van het slachtoffer. Hij heeft de telefoons van het slachtoffer aangepakt en is daarna weggegaan. Hierna heeft [medeverachte 1] het slachtoffer nog vele malen in vitale delen van haar lichaam gestoken als gevolg waarvan zij tenslotte is overleden. De verdachte is onderweg naar huis zijn buurjongen Soufian tegengekomen aan wie hij de telefoons heeft laten zien. Even later hebben de verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] elkaar weer getroffen. De verdachte heeft bij die gelegenheid de telefoons aan [medeverachte 1] gegeven, waarna de buit is verdeeld. Ook hebben zij erover gesproken wat zij zouden doen als één van hen door de politie zou worden gepakt.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien is naar het oordeel van het hof sprake van een bewuste nauwe en volledige samenwerking tussen [medeverachte 1], [medeverdachte 2] en de verdachte gericht op beroving van het slachtoffer met geweld, zodat de verdachte als medepleger hiervoor ook verantwoordelijk kan worden gehouden. Immers, de verdachte heeft deelgenomen aan de chatgesprekken waarin voornoemd plan is besproken. Verder heeft de verdachte het mes bewaard, dat vervolgens afgegeven aan [medeverachte 2] en gezien dat dat mes op de plaats van het delict werd overhandigd aan [medeverachte 1]. De omstandigheid dat de verdachte ten tijde van de door [medeverachte 1] gepleegde verdere geweldshandelingen is weggegaan met de buit kan naar ’s hofs oordeel niet worden opgevat als het zich distantiëren van de beroving met geweld, maar eerder als uitvoering van zijn onderdeel in het geheel van de handelingen. Te meer, nu de verdachte na afloop van het delict de medeverdachten wederom heeft getroffen teneinde de buit te verdelen en nadere afspraken te maken ingeval van betrapping. Tot slot is het hof van oordeel dat de verdachte had moeten weten dat de aanwezigheid van een mes bij een diefstal in vereniging niet zonder risico is. Daar komt bij dat niet kon worden aangenomen dat het slachtoffer zich niet zou verzetten tegen de diefstal van de telefoons of het hebben van seks zonder haar toestemming.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Door de verdediging is, overeenkomstig de overgelegde pleitnota, een beroep gedaan op psychische overmacht.
Het hof stelt voorop dat een beroep op psychische overmacht slechts kan slagen wanneer sprake is van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Daarbij geldt dat de reactie op genoemde drang dient te voldoen aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het hof gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
De verdachte heeft deelgenomen aan de chatgesprekken waarin het plan werd besproken om het slachtoffer te beroven en seks met haar te hebben. De verdachte heeft het mes voor [medeverachte 2] bewaard en uiteindelijk ook aan hem overhandigd ten behoeve van het gemaakte plan. Op 9 augustus 2012 is de verdachte samen met [medeverachte 2] naar de afgesproken plek gegaan. Aldaar ontmoetten zij het slachtoffer en [medeverachte 1]. Vervolgens heeft [medeverachte 2] het mes onder de IPhone van de verdachte overhandigd aan [medeverachte 1]. Korte tijd later slaat, grijpt bij de keel/hals en steekt [medeverachte 1] het slachtoffer en pakt [medeverdachte 2] de telefoons van het slachtoffer die deze op zijn beurt doorgeeft aan verdachte. De verdachte heeft de telefoons aangepakt en is vervolgens weggegaan. De verdachte is naar huis gelopen en heeft de telefoons aan zijn buurjongen Soufian laten zien. Daarna heeft hij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij een bankje getroffen en toen de telefoons aan [medeverachte 1] overhandigd waarna de buit is verdeeld.
Voornoemde handelingen van de verdachte duiden geenszins op een toestand waarbij zijn wilsvrijheid was aangetast. De verdachte heeft meerderde momenten gehad waarop hij zich aan de situatie had kunnen onttrekken. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat geen sprake is geweest van psychische overmacht.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde - kort gezegd - verplicht jeugdreclasseringscontact.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewelddadige beroving van een meisje, waarbij twee mobiele telefoons zijn buitgemaakt en het slachtoffer is komen te overlijden ten gevolge van het daarbij gepleegde geweld.
De destijds veertienjarige verdachte en zijn medeverdachten hebben het slachtoffer onder valse voorwendselen naar een afgelegen plek gelokt waar ze op bijzonder brute wijze misbruik hebben gemaakt van de situatie. De verdachte heeft het mes overhandigd aan een van de medeverdachten. In het park is het slachtoffer door een van de medeverdachten, in aanwezigheid van de verdachte, geslagen, gewurgd en met het meegebrachte mes gestoken. De verdachte heeft de telefoons van het slachtoffer van een de medeverdachten aangepakt en is daarmee weggerend, waarna het slachtoffer op gruwelijke wijze om het leven is gebracht door meerdere messteken in vitale delen van haar lichaam. Hierbij is buitensporig veel en bruut geweld gebruikt. Het kan niet anders dan dat het slachtoffer hier ernstig onder heeft geleden, aangezien is vastgesteld dat vrijwel alle letsel bij leven is ontstaan. De verdachte en zijn medeverdachten hebben aan het slachtoffer, dat nog maar zeventien jaar en in de bloei van haar leven was, haar kostbaarste bezit, het leven, ontnomen. De verdachte heeft aldus aan de nabestaanden van de slachtoffers onuitsprekelijk en onherstelbaar leed toegebracht.
Uit de zich in het dossier bevindende schriftelijke slachtofferverklaring van de broer van het slachtoffer blijkt dat het gezin als gevolg van het bewezenverklaarde min of meer uit elkaar is gevallen. De ouders zijn verhuisd naar Turkije en haar broer heeft veel moeite om zijn leven weer op de rit te krijgen. Ook de rechtsorde is door het bewezen verklaarde feit zeer ernstig geschokt, te meer daar enig invoelbaar motief daarvoor ontbreekt.
Voorts rekent het hof het de verdachte zwaar aan dat hij het slachtoffer gewond en hulpeloos heeft achtergelaten, zonder zich verder te bekommeren om haar welzijn dan wel hulp in te roepen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 juni 2014, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Voor wat de persoon van de verdachte betreft heeft het hof onder meer acht geslagen op de zich in het persoonsdossier van de verdachte aanwezige rapportages:
- een Pro Justitia rapport (psychologisch onderzoek) d.d. 4 februari 2013, opgemaakt en ondertekend door M.J.B. van Eck, GZ-psycholoog;
- een Pro Justitia rapport (psychiatrisch onderzoek) d.d. 7 februari 2013, opgemaakt en ondertekend door Th.J.G. Bakkum, kinder- en jeugdpsychiater;
- een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 3 april 2013, opgemaakt en ondertekend door R. Worung, raadsonderzoeker, en
- een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 28 februari 2014, opgemaakt en ondertekend door C. van Oosten, raadsonderzoeker.
Het hof is - alles overwegende en rekening houdend met de maximale straf die volgens de wet aan de verdachte kan worden opgelegd - van oordeel dat een deels voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.