ECLI:NL:GHDHA:2014:2260

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2014
Publicatiedatum
8 juli 2014
Zaaknummer
22-002126-13
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld door minderjarige dader met dodelijke afloop

Op 8 juli 2014 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een minderjarige verdachte die op 9 augustus 2012 in Rotterdam samen met anderen een gewelddadige diefstal heeft gepleegd, waarbij het slachtoffer, een 17-jarig meisje, is overleden. De verdachte werd in eerste aanleg vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar veroordeeld tot 12 maanden jeugddetentie voor de diefstal met geweld. In hoger beroep werd het vonnis van de rechtbank vernietigd. Het hof oordeelde dat de verdachte, door zijn actieve deelname aan de beroving en het gebruik van een mes, medeverantwoordelijk was voor de dood van het slachtoffer. Het hof concludeerde dat er sprake was van een bewuste nauwe en volledige samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, gericht op het voltooien van het delict. De verdachte had het mes aan een medeverdachte overhandigd en was aanwezig tijdens de gewelddadige handelingen. Het hof achtte de verdachte strafbaar en legde hem een jeugddetentie op van 12 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor jeugdreclassering. De uitspraak benadrukt de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002126-13
Parketnummer: 10-730263-12
Datum uitspraak: 8 juli 2014
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 april 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam],

geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats],
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek
op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van
6 maart 2014 en 24 juni 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 primair ten laste gelegde veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde - kort gezegd - verplicht jeugdreclasseringscontact, ook als dat een behandeling FFT (Functional Family Therapy) inhoudt.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg onder 1 primair en 2 primair gegeven vrijspraken.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 09 augustus 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee, althans een mobiele telefoon(s) (te weten een BlackBerry (Curve) en/of een Samsung), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [naam slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- meermalen, althans éénmaal (met kracht) slaan en/of stompen en/of stoten tegen het hoofd en/of het lichaam van die [naam slachtoffer] en/of
- die [naam slachtoffer] wurgen, althans omsnoerend en/of samendrukkend geweld uitoefenen op de hals van die [naam slachtoffer] en/of
- meermalen met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp in de borst en/of de hals en/of de rug, in elk geval het lichaam van die [naam slachtoffer] steken, althans uitwendig inwerkend scherprandig perforerend geweld op de borst en/of hals en/of rug, althans het lichaam van die [naam slachtoffer] uitoefenen, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 09 augustus 2012 tot en met 21 augustus 2012 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer goed(eren), te weten twee, althans een mobiele telefoon(s) (te weten een BlackBerry (Curve) en/of een Samsung), heeft verworven en/of heeft voorhanden gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of (een of meer van) zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed/die goederen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf, namelijk door diefstal (met geweld), althans door enig (ander) misdrijf, verkregen goed(eren) betrof.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft – overeenkomstig zijn ter zitting overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota – aangevoerd dat het openbaar ministerie op twee gronden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege ernstige schendingen van de goede procesorde.
1.
Allereerst heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte aanvankelijk als getuige werd gezien door de politie en, na het verkrijgen van nadere informatie van een rechercheur, tijdens dan wel vóór de voorgeleiding bij de rechter-commissaris als verdachte in bewaring is gesteld.
2.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat hij pas begin oktober 2012 de beschikking heeft gekregen over de verklaring van [medeverachte 1] van 15 augustus 2012, waarin deze een volledige bekentenis heeft afgelegd. Nu de raadsman daar niet over beschikte ten tijde van de voorgeleiding op 24 augustus 2012 stelt de raadsman zich op het standpunt dat sprake is van een flagrante schending van artikel 30 van het Wetboek van Strafvordering en het voorschrift van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens dat de verdachte en de rechterlijke instanties over alle informatie dienen te beschikken, die van belang is voor de beoordeling van de gegrondheid van de voortzetting van de voorlopige hechtenis.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ad 1.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de voorhanden zijnde processtukken stelt het hof vast dat niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van enige onregelmatigheid gedurende het (voor)onderzoek. Ook overigens vindt de door de raadsman geponeerde stelling geen steun in het recht.
Ad 2.
Naar het oordeel van het hof is geen sprake van schending van enig wettelijk voorschrift als gesteld door de raadsman. Uit het dossier blijkt niet van een bewust onthouden van stukken. De verklaring waarop de raadsman doelt is afgelegd ten overstaan van de rechter- commissaris op 15 augustus 2012 door [medeverdachte 1] als verdachte in zijn eigen strafzaak. Nu een afschrift van dat proces-verbaal in het dossier is gevoegd direct nadat het door de politie aan [medeverachte 1] is voorgehouden bij gelegenheid van diens verhoor op 20 september 2012, ziet het hof daarin geen onregelmatigheid of schending van artikel 30 van het Wetboek van Strafvordering of van een voorschrift van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) als door de raadsman betoogd. Ook anderszins is het hof van oordeel dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden die dienen te leiden tot de door de raadsman verzochte strafvorderlijke consequentie van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Het hof verwerpt mitsdien de verweren van de raadsman.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 09 augustus 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee mobiele telefoon
(s
)(te weten een BlackBerry (Curve) en een Samsung), toebehorende aan S. [naam slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld tegen voornoemde [naam slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld bestonden uit het
- meermalen, met kracht slaan en/of stompen en/of stoten tegen het hoofd van die [naam slachtoffer] en
- die [naam slachtoffer] wurgen en
- meermalen met een mes, in de borst en de hals en de rug, van die [naam slachtoffer] steken, ten gevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Als uitgangspunt geldt dat voor medeplegen noodzakelijk is dat sprake moet zijn van een (bewuste) nauwe en volledige samenwerking gericht op het voltooien van het delict en een gezamenlijke uitvoering, dus dat de medeplegers willens en wetens – met opzet – samenwerken tot het verrichten van het strafbare gedrag. De samenwerking moet intensief zijn, waarbij niet alle medeplegers noodzakelijkerwijs uitvoeringshandelingen verrichten. De intensieve samenwerking kan blijken uit
– uitdrukkelijke of stilzwijgende – afspraken, taakverdelingen, de aanwezigheid ten tijde van het delict en/of het zich niet distantiëren daarvan. Handelingen verricht na afloop van het delict kunnen eveneens een indicatie voor medeplegen opleveren. Om tot een bewezenverklaring te komen van het medeplegen van de ten laste gelegde gekwalificeerde diefstal moet komen vast te staan dat het opzet van de verdachte gericht is geweest op de beroving. Voorts overweegt het hof dat de dood ten aanzien van het schuldverband een geobjectiveerd gevolg is. Het causaal verband tussen het gedrag en het gevolg is toereikend voor de strafbaarheid.
De verdachte heeft erkend dat hij wist dat het de bedoeling was om het slachtoffer te beroven en dat [medeverachte 2] seks met haar wilde hebben. De verdachte heeft ook gehoord dat [medeverachte 2] en [medeverachte 1] het hadden over het vermoorden van het slachtoffer, ook al zegt hij dat niet serieus te hebben genomen. Het bij het feit gebruikte mes was afkomstig van de verdachte, die het thuis had bewaard; hij heeft dat voorafgaande aan de beroving, op diens verzoek, aan [medeverachte 2] gegeven en daarmee hem gefaciliteerd. De verdachte is op 9 augustus 2012 samen met [medeverachte 2] naar de afgesproken plek aan de Horvathweg bij het Spartastadion in Rotterdam gegaan. Aldaar ontmoetten zij [medeverachte 1] en het slachtoffer, die onder valse voorwendselen daarheen was gelokt. Zoals vooraf besproken, deden de verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] alsof het een toevallige ontmoeting betrof. De [medeverachte 2] gaf, zoals afgesproken een valse naam op. Korte tijd hierna heeft [medeverachte 2] het mes (heimelijk) onder de IPhone van de verdachte doorgegeven aan [medeverachte 1]. Hierna heeft [medeverachte 1] het slachtoffer geslagen, bij de keel/hals gegrepen (gewurgd) en gestoken. De verdachte heeft [medeverachte 1] zien steken in de borststreek van het slachtoffer. Hij heeft de telefoons van het slachtoffer aangepakt en is daarna weggegaan. Hierna heeft [medeverachte 1] het slachtoffer nog vele malen in vitale delen van haar lichaam gestoken als gevolg waarvan zij tenslotte is overleden. De verdachte is onderweg naar huis zijn buurjongen Soufian tegengekomen aan wie hij de telefoons heeft laten zien. Even later hebben de verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] elkaar weer getroffen. De verdachte heeft bij die gelegenheid de telefoons aan [medeverachte 1] gegeven, waarna de buit is verdeeld. Ook hebben zij erover gesproken wat zij zouden doen als één van hen door de politie zou worden gepakt.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien is naar het oordeel van het hof sprake van een bewuste nauwe en volledige samenwerking tussen [medeverachte 1], [medeverdachte 2] en de verdachte gericht op beroving van het slachtoffer met geweld, zodat de verdachte als medepleger hiervoor ook verantwoordelijk kan worden gehouden. Immers, de verdachte heeft deelgenomen aan de chatgesprekken waarin voornoemd plan is besproken. Verder heeft de verdachte het mes bewaard, dat vervolgens afgegeven aan [medeverachte 2] en gezien dat dat mes op de plaats van het delict werd overhandigd aan [medeverachte 1]. De omstandigheid dat de verdachte ten tijde van de door [medeverachte 1] gepleegde verdere geweldshandelingen is weggegaan met de buit kan naar ’s hofs oordeel niet worden opgevat als het zich distantiëren van de beroving met geweld, maar eerder als uitvoering van zijn onderdeel in het geheel van de handelingen. Te meer, nu de verdachte na afloop van het delict de medeverdachten wederom heeft getroffen teneinde de buit te verdelen en nadere afspraken te maken ingeval van betrapping. Tot slot is het hof van oordeel dat de verdachte had moeten weten dat de aanwezigheid van een mes bij een diefstal in vereniging niet zonder risico is. Daar komt bij dat niet kon worden aangenomen dat het slachtoffer zich niet zou verzetten tegen de diefstal van de telefoons of het hebben van seks zonder haar toestemming.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Door de verdediging is, overeenkomstig de overgelegde pleitnota, een beroep gedaan op psychische overmacht.
Het hof stelt voorop dat een beroep op psychische overmacht slechts kan slagen wanneer sprake is van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Daarbij geldt dat de reactie op genoemde drang dient te voldoen aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het hof gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
De verdachte heeft deelgenomen aan de chatgesprekken waarin het plan werd besproken om het slachtoffer te beroven en seks met haar te hebben. De verdachte heeft het mes voor [medeverachte 2] bewaard en uiteindelijk ook aan hem overhandigd ten behoeve van het gemaakte plan. Op 9 augustus 2012 is de verdachte samen met [medeverachte 2] naar de afgesproken plek gegaan. Aldaar ontmoetten zij het slachtoffer en [medeverachte 1]. Vervolgens heeft [medeverachte 2] het mes onder de IPhone van de verdachte overhandigd aan [medeverachte 1]. Korte tijd later slaat, grijpt bij de keel/hals en steekt [medeverachte 1] het slachtoffer en pakt [medeverdachte 2] de telefoons van het slachtoffer die deze op zijn beurt doorgeeft aan verdachte. De verdachte heeft de telefoons aangepakt en is vervolgens weggegaan. De verdachte is naar huis gelopen en heeft de telefoons aan zijn buurjongen Soufian laten zien. Daarna heeft hij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij een bankje getroffen en toen de telefoons aan [medeverachte 1] overhandigd waarna de buit is verdeeld.
Voornoemde handelingen van de verdachte duiden geenszins op een toestand waarbij zijn wilsvrijheid was aangetast. De verdachte heeft meerderde momenten gehad waarop hij zich aan de situatie had kunnen onttrekken. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat geen sprake is geweest van psychische overmacht.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde - kort gezegd - verplicht jeugdreclasseringscontact.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewelddadige beroving van een meisje, waarbij twee mobiele telefoons zijn buitgemaakt en het slachtoffer is komen te overlijden ten gevolge van het daarbij gepleegde geweld.
De destijds veertienjarige verdachte en zijn medeverdachten hebben het slachtoffer onder valse voorwendselen naar een afgelegen plek gelokt waar ze op bijzonder brute wijze misbruik hebben gemaakt van de situatie. De verdachte heeft het mes overhandigd aan een van de medeverdachten. In het park is het slachtoffer door een van de medeverdachten, in aanwezigheid van de verdachte, geslagen, gewurgd en met het meegebrachte mes gestoken. De verdachte heeft de telefoons van het slachtoffer van een de medeverdachten aangepakt en is daarmee weggerend, waarna het slachtoffer op gruwelijke wijze om het leven is gebracht door meerdere messteken in vitale delen van haar lichaam. Hierbij is buitensporig veel en bruut geweld gebruikt. Het kan niet anders dan dat het slachtoffer hier ernstig onder heeft geleden, aangezien is vastgesteld dat vrijwel alle letsel bij leven is ontstaan. De verdachte en zijn medeverdachten hebben aan het slachtoffer, dat nog maar zeventien jaar en in de bloei van haar leven was, haar kostbaarste bezit, het leven, ontnomen. De verdachte heeft aldus aan de nabestaanden van de slachtoffers onuitsprekelijk en onherstelbaar leed toegebracht.
Uit de zich in het dossier bevindende schriftelijke slachtofferverklaring van de broer van het slachtoffer blijkt dat het gezin als gevolg van het bewezenverklaarde min of meer uit elkaar is gevallen. De ouders zijn verhuisd naar Turkije en haar broer heeft veel moeite om zijn leven weer op de rit te krijgen. Ook de rechtsorde is door het bewezen verklaarde feit zeer ernstig geschokt, te meer daar enig invoelbaar motief daarvoor ontbreekt.
Voorts rekent het hof het de verdachte zwaar aan dat hij het slachtoffer gewond en hulpeloos heeft achtergelaten, zonder zich verder te bekommeren om haar welzijn dan wel hulp in te roepen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 juni 2014, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Voor wat de persoon van de verdachte betreft heeft het hof onder meer acht geslagen op de zich in het persoonsdossier van de verdachte aanwezige rapportages:
  • een Pro Justitia rapport (psychologisch onderzoek) d.d. 4 februari 2013, opgemaakt en ondertekend door M.J.B. van Eck, GZ-psycholoog;
  • een Pro Justitia rapport (psychiatrisch onderzoek) d.d. 7 februari 2013, opgemaakt en ondertekend door Th.J.G. Bakkum, kinder- en jeugdpsychiater;
  • een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 3 april 2013, opgemaakt en ondertekend door R. Worung, raadsonderzoeker, en
  • een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 28 februari 2014, opgemaakt en ondertekend door C. van Oosten, raadsonderzoeker.
Het hof is - alles overwegende en rekening houdend met de maximale straf die volgens de wet aan de verdachte kan worden opgelegd - van oordeel dat een deels voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de volledige proeftijd stelt onder toezicht van Bureau Jeugdzorg te Rotterdam en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens deze instelling te geven, ook indien dit inhoudt deelname aan de gedragsinterventie Tools4U Plus.
Geeft deze instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. J.A.C. Bartels,
mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen en mr. I.M. Abels, in bijzijn van de griffier mr. S.S. Mangal.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 juli 2014.
Mr. I.M. Abels is buiten staat dit arrest te ondertekenen.