ECLI:NL:GHDHA:2014:2257

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2014
Publicatiedatum
8 juli 2014
Zaaknummer
22-002149-13
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van medeplegen van moord met voorbedachte raad

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1998 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld tot jeugddetentie voor het medeplegen van moord en diefstal met geweld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 9 augustus 2012 in Rotterdam samen met medeverdachten een plan had beraamd om het slachtoffer, een 17-jarig meisje, te beroven en te doden. De verdachte had voorafgaand aan de daad een mes opgehaald bij een medeverdachte en was aanwezig bij de uitvoering van het plan. Het slachtoffer werd op brute wijze aangevallen, gewurgd en meermalen gestoken, wat leidde tot haar overlijden. Het hof oordeelde dat er sprake was van voorbedachte raad, aangezien de verdachte en zijn medeverdachten voldoende tijd hadden om na te denken over hun daden. De verdachte heeft zich niet gedistantieerd van de geweldshandelingen en heeft actief bijgedragen aan de uitvoering van het plan. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde de verdachte een jeugddetentie van 12 maanden op, met een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. De ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden werden zwaar meegewogen in de beslissing.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002149-13
Parketnummer: 10-730262-12
Datum uitspraak: 8 juli 2014
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 april 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam],

geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de Rijksbehandelinrichting voor Jeugd - De Hunnerberg - te Nijmegen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 6 maart 2014 en 24 juni 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 10 maanden, met aftrek van voorarrest, alsmede de (onvoorwaardelijke) maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 09 augustus 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg,
- voornoemde [naam slachtoffer] gewurgd, althans omsnoerend en/of samendrukkend geweld op de hals van die [naam slachtoffer] uitgeoefend en/of
- meermalen met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp in de borst en/of de hals en/of de rug, in elk geval het lichaam van die [naam slachtoffer] gestoken, althans meermalen uitwendig inwerkend scherprandig perforend geweld op de borst en/of hals en/of rug, althans het lichaam van die [naam slachtoffer] uitgeoefend, tengevolge waarvan die [naam slachtoffer] massaal bloedverlies en/of functieverlies van de beide longen en/of zuurstofgebrek op weefselniveau heeft bekomen, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 09 augustus 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk
- voornoemde [naam slachtoffer] gewurgd, althans omsnoerend en/of samendrukkend geweld op de hals van die [naam slachtoffer] uitgeoefend en/of
- meermalen met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp in de borst en/of de hals en/of de rug, in elk geval het lichaam van die [naam slachtoffer] gestoken, althans meermalen uitwendig inwerkend scherprandig perforend geweld op de borst en/of hals en/of rug, althans het lichaam van die [naam slachtoffer] uitgeoefend,
(tengevolge waarvan die [naam slachtoffer] massaal bloedverlies en/of functieverlies van de beide longen en/of zuurstofgebrek op weefselniveau heeft bekomen), tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal (in vereniging) met geweld en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
2.
hij op of omstreeks 09 augustus 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee, althans een mobiele telefoon(s) (te weten een BlackBerry (Curve) en/of een Samsung), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [naam slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- meermalen, althans éénmaal (met kracht) slaan en/of stompen en/of stoten tegen het hoofd en/of het lichaam van die [naam slachtoffer] en/of
- die [naam slachtoffer] wurgen, althans omsnoerend en/of samendrukkend geweld uitoefenen op de hals van die [naam slachtoffer] en/of
- meermalen met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp in de borst en/of de hals en/of de rug, in elk geval het lichaam van die [naam slachtoffer] steken, althans uitwendig inwerkend scherprandig perforerend geweld op de borst en/of hals en/of rug, althans het lichaam van die [naam slachtoffer] uitoefenen, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 09 augustus 2012 tot en met 21 augustus 2012 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer goed(eren), te weten twee, althans een mobiele telefoon(s) (te weten een BlackBerry (Curve) en/of een Samsung), heeft verworven en/of heeft voorhanden gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of (een of meer van) zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed/die goederen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf, namelijk door diefstal (met geweld), althans door enig (ander) misdrijf, verkregen goed(eren) betrof.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 09 augustus 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, voornoemde [naam slachtoffer] meermalen met een mes in de borst en de hals en de rug, van die [naam slachtoffer] gestoken, ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer] massaal bloedverlies en functieverlies van de beide longen en zuurstofgebrek op weefselniveau heeft bekomen, ten gevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
2.
hij op 09 augustus 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee mobiele telefoons (te weten een BlackBerry (Curve) en een Samsung), toebehorende aan [naam slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld tegen voornoemde [naam slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld bestond uit het
- meermalen met kracht slaan en/of stompen en/of stoten tegen het hoofd van die [naam slachtoffer] en
- die [naam slachtoffer] wurgen en
- meermalen met een mes in de borst en de hals en de rug van die [naam slachtoffer] steken, ten gevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde levert op:

De eendaadse samenloop van

medeplegen van moord

en

diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Voorbedachte raad
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep
– overeenkomstig haar ter zitting overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota – aangevoerd dat er geen sprake was van een vooropgezet plan om het slachtoffer van het leven te beroven noch van een moment van kalm beraad. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij tijdens het plegen van het delict in paniek was.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Uit de zogenaamde chatloggesprekken leidt het hof af dat de verdachte en de medeverdachten van tevoren het plan hadden gemaakt om het slachtoffer te beroven, om seks met haar te hebben en om haar te doden. Het plan is in verschillende onderdelen tevoren besproken en tot stand gekomen. De verdachte heeft het moordwapen, het mes, op 8 augustus 2012 bij [medeverdachte 2] opgehaald. De uitvoering van het plan is op 8 augustus 2012 niet doorgegaan, omdat het slachtoffer en haar zus niet kwamen opdagen. De verdachte is hiervan door [medeverdachte 1] op de hoogte gesteld toen hij bij de [medeverdachte 2] was om het mes op te halen.
De verdachte en [medeverdachte 1] hebben tenminste vanaf dat moment ruim voldoende tijd gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Desondanks hebben zij hun plan verder uitgevoerd. [medeverdachte 1] heeft het slachtoffer met een smoes gelokt om op 9 augustus 2012 om 19:00 uur bij de chillplek aan de Horvathweg in Rotterdam, bij het Spartastadion, te komen. Verdachte en [medeverdachte 2] zouden zogenaamd toevallig het slachtoffer en de [medeverdachte 1] daar ontmoeten. Eenmaal ter plaatse hebben de verdachte en de medeverdachte zich aan het slachtoffer voorgesteld - zoals eerder was afgesproken
– gaf de verdachte een valse naam op. Vervolgens heeft de verdachte daar het mes, onder de IPhone van [medeverdachte 2] heimelijk buiten het zicht van het slachtoffer aan [medeverdachte 1] gegeven. Het slachtoffer zat op dat moment op een muurtje (zogenaamd plaats delict 1) en de verdachte en [medeverdachten 1] en [medeverdachte 2] stonden bij haar. Hierna is [medeverdachte 1] overgegaan tot slaan, naar de keel/hals grijpen (wurgen) en steken van het slachtoffer. De verdachte heeft gesteld dat hij bij plaats delict 1 [medeverdachte 1] heeft vastgepakt om hem tegen te houden, wat [medeverdachte 1] niet heeft gehinderd om door te gaan waarmee hij bezig was.
Vervolgens heeft het slachtoffer kans gezien om te vluchten. Op dat moment hadden de verdachte en [medeverdachte 1] (wederom) kunnen afzien van verder handelen. Echter, zowel [medeverdachte 1] als ook de verdachte zijn achter het slachtoffer aangegaan. [medeverdachte 1] heeft het slachtoffer vervolgens vastgegrepen en toen zij viel, heeft hij haar daar nog vele malen gestoken (zogenaamd plaats delict 2). Sectie heeft uitgewezen dat het slachtoffer in totaal 24 keer is gestoken. De verdachte is er dicht bij blijven staan en heeft niet of niet op effectieve wijze ingegrepen. Hij heeft het slachtoffer ook nadat [medeverdachte 1] met het steken was opgehouden nog aangeraakt om haar broek naar beneden te doen.
In dit verband wijst het hof op het chatgesprek tussen de verdachte en [medeverdachte 2], gevoerd in de nacht van 8 op 9 augustus 2012. [medeverdachte 2] meldt: “Jij bent geen moordenaar”, waarop de verdachte antwoordt: “flink potverdorie, nog nie, ze kwamen allebei nie potverdorie”.
Van betekenis voor het aannemen van voorbedachte raad is eveneens van belang dat [medeverdachte 1] blijkens zijn verklaring als getuige gehoord ter terechtzitting in eerste aanleg tegen de verdachte heeft gezegd, terwijl hij het slachtoffer stak: “broer ik doe dit voor jou”.
Gelet op het voorgaande, zijn er geen aanwijzingen waaruit volgt dat de verdachte, dan wel [medeverdachte 1] in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling hebben gehandeld, dan wel dat verdachte op de plaats van het delict in paniek heeft gehandeld. De heftigheid van de emoties die de verdachte heeft ervaren op het moment van het steken door [medeverdachte 1], benoemt verdachte als paniek. Deze emotionele gevoelens waren het gevolg van het gezamenlijk bedachte plan, waarvan de gruwelijkheid pas op dat moment tot de verdachte doordringt. Het hof overweegt dat deze gevoelens bij verdachte geen afbreuk doen aan het gegeven dat het plan in alle rust was beraamd, was besproken, uitgesteld en alsnog een begin was gemaakt met de gezamenlijke uitvoering daarvan. De door verdachte aangeduide paniek heeft immers niet ertoe geleid dat verdachte nu in een plotselinge opwelling is gaan meedoen met de verdere uitvoering van het plan. Alles in onderling verband en samenhang bezien is naar het oordeel van het hof sprake van voorbedachte raad.
Medeplegen moord
De raadsvrouw heeft voorts bepleit dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde medeplegen moord dient te worden vrijgesproken. De raadsvrouw stelt dat als er al sprake was van een samenwerking, dat die samenwerking dan zag op een beroving en niet op een moord. Op het moment dat [medeverdachte 1] de geweldshandelingen verrichtte, heeft de verdachte geprobeerd [medeverdachte 1] tegen te houden en daarmee heeft hij blijk gegeven dat hij de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer niet heeft aanvaard. De verdachte zelf heeft aangevoerd dat hij bij het zien van het bloed bij het slachtoffer en van het steken schrok en in paniek raakte en geprobeerd heeft [medeverdachte 1] van verdere uitvoering te weerhouden en toen hij daar niet in slaagde, daarna alleen nog maar de opdrachten van [medeverdachte 1] uitvoerde.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Als uitgangspunt geldt dat voor medeplegen noodzakelijk is dat sprake moet zijn van een (bewuste) nauwe en volledige samenwerking gericht op het voltooien van het delict en een gezamenlijke uitvoering, dus dat de medeplegers willens en wetens – met opzet – samenwerken tot het verrichten van het strafbare gedrag. De samenwerking moet intensief zijn, waarbij niet alle medeplegers noodzakelijkerwijs uitvoeringshandelingen verrichten. De intensieve samenwerking kan blijken uit
– uitdrukkelijke of stilzwijgende – afspraken, taakverdelingen, de aanwezigheid ten tijde van het delict en/of het zich niet distantiëren daarvan. Handelingen verricht na afloop van het delict kunnen eveneens een indicatie voor medeplegen opleveren.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] samen betrokken waren bij het plan om het slachtoffer te beroven, seks met haar te hebben en haar te vermoorden. Het plan is tevoren herhaaldelijk in verschillende onderdelen tot stand gekomen en besproken. De verdachte heeft aan de uitvoering van dat plan wezenlijk bijgedragen door vooraf het mes, waarmee het slachtoffer uiteindelijk is doodgestoken, op te halen bij [medeverdachte 2] en mee te nemen naar de plaats van het delict. Aldaar heeft hij het mes, het moordwapen, heimelijk buiten het zicht van het slachtoffer aan [medeverdachte 1] gegeven, die het slachtoffer daarmee vervolgens meermalen heeft gestoken. Toen het slachtoffer trachtte te vluchten is [medeverdachte 1] achter haar aan gerend, gevolgd door de verdachte. Vervolgens heeft [medeverdachte 1] het slachtoffer nog een aantal messteken toegebracht. De verdachte is gedurende de gehele uitvoering van de ten laste gelegde feiten daarbij aanwezig gebleven en heeft er op korte afstand bij gestaan. Er zaten bloedspetters van het slachtoffer op zijn schoen. De verdachte heeft zich op geen enkel moment gedistantieerd; evenmin is aannemelijk geworden dat verdachte op een serieuze wijze getracht heeft om [medeverdachte 1] van zijn geweldshandelingen te weerhouden, zoals hij heeft gesteld. Dat de verdachte op enig moment heeft getrokken aan de arm waarmee [medeverdachte 1] het slachtoffer bij de keel vasthad acht het hof weliswaar aannemelijk, maar dat is niet zodanig gedaan dat het enig effect heeft gesorteerd. De verdachte heeft daarna geen verdere pogingen ondernomen. Na deze weinig doortastende poging heeft hij het daarbij gelaten, is aanwezig gebleven en heeft -naar de verdachte zelf zegt- de opdrachten van [medeverdachte 1], die had gezegd: “broer, ik doe dit voor jou”, uitgevoerd.
De verdachte heeft door zijn bijdrage aan de planning, zijn feitelijke gedrag en zijn aanwezigheid voorafgaand aan, tijdens en na het steken een wezenlijke bijdrage geleverd aan de reeks van gebeurtenissen. Ook nadat het slachtoffer was gedood, heeft de verdachte zich niet gedistantieerd. Hij heeft nadat het slachtoffer levenloos was, nog haar broek naar beneden getrokken en is vervolgens samen met [medeverdachte 1] op de fiets van het slachtoffer weggereden. De verdachte en [medeverdachte 1] hebben de fiets in het water onder de Mathenesserbrug gegooid en hebben hun handen gewassen; de telefoons van het slachtoffer – die [medeverdachte 2] al eerder had meegenomen zijn verdeeld. Alle drie betrokken mededaders zijn na dit gebeuren bijeen gekomen en hebben afspraken gemaakt wat te doen in geval van ontdekking.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat sprake was van een zodanige bewuste nauwe en volledige samenwerking tussen [medeverdachte 1] en de verdachte gericht op de moord van het slachtoffer, dat de verdachte als medepleger hiervoor mede verantwoordelijk kan worden gehouden.
Het hof acht dan ook bewezen dat sprake is van medeplegen van moord en verwerpt mitsdien het verweer van de raadsvrouw.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte heeft aangevoerd dat hij bij het zien van het bloed bij het slachtoffer en van het steken schrok en in paniek raakte en eerst geprobeerd heeft [medeverdachte 1] van verdere uitvoering te weerhouden en toen hij daar niet in slaagde, daarna alleen nog maar de opdrachten van [medeverdachte 1] uitvoerde.
Het hof overweegt ten aanzien hiervan dat er geen beroep is gedaan op overmacht, waardoor verdachte niet anders kon doen dan hij heeft gedaan. Het is niet aannemelijk geworden dat de verdachte onder dwang of bedreiging van [medeverdachte 1] heeft gehandeld. Gebleken is dat [medeverdachte 1] meende te handelen ten behoeve van verdachte, die een telefoon wilde en die degene was die seks met het slachtoffer zou hebben.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 10 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen wordt opgelegd.
Motivering straf en maatregel
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan beroving van twee mobiele telefoons en medeplegen moord.
De destijds veertienjarige verdachte en zijn medeverdachten hebben het slachtoffer onder valse voorwendselen naar een afgelegen plek gelokt, waar ze op bijzonder brute wijze misbruik hebben gemaakt van de situatie. Kort voor deze ontmoeting had de verdachte het mes bij een van de medeverdachten opgehaald. Ter plaatse is het slachtoffer door een van de medeverdachten, in aanwezigheid van de verdachte, geslagen, bij de keel gegrepen (gewurgd) en gestoken. Hierna heeft de verdachte de telefoons van het slachtoffer aan een van de medeverdachten gegeven die daarmee is weggerend, waarna het slachtoffer dat nog heeft getracht te vluchten op gruwelijke wijze om het leven is gebracht door meerdere messteken in vitale delen van haar lichaam. Hierbij is buitensporig veel en bruut geweld gebruikt. Het kan niet anders dan dat het slachtoffer hier ernstig onder heeft geleden, aangezien is vastgesteld dat vrijwel alle letsels bij leven zijn ontstaan. Zodoende hebben de verdachte en zijn medeverdachten aan het slachtoffer, dat nog maar zeventien jaar en in de bloei van haar leven was, haar kostbaarste bezit, het leven, ontnomen. De verdachte heeft aldus aan de nabestaanden van de slachtoffers onuitsprekelijk en onherstelbaar leed toegebracht. Uit de zich in het dossier bevindende schriftelijke slachtofferverklaring van de broer van het slachtoffer blijkt dat het gezin als gevolg van het bewezenverklaarde min of meer uit elkaar is gevallen. De ouders zijn verhuisd naar Turkije en haar broer heeft veel moeite om zijn leven weer op de rit te krijgen. Evident is dat de rechtsorde door het bewezenverklaarde feit zeer ernstig is geschokt, te meer daar enig invoelbaar motief daarvoor ontbreekt.
Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat juist hij die zelf eerder slachtoffer is geworden van een beroving van zijn mobiele telefoon samen met anderen een plan heeft beraamd om datzelfde bij een ander te doen, teneinde weer in het bezit te komen van een telefoon. Door zijn feitelijke gedragingen en doordat de verdachte zich niet heeft gedistantieerd van het door zijn [medeverdachte 1] toegepaste (excessieve) geweld en haar niet daadwerkelijk en effectief heeft geholpen, heeft hij aan haar dood bijgedragen.
Het hof overweegt dat in verband met de ernst van misdrijven als de bewezenverklaarde een langdurige jeugddetentie in combinatie met de zwaarste maatregel uit het jeugdstrafrecht, de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ), zoals door de advocaat-generaal is gevorderd, op zijn plaats is. Echter, in de hierna te noemen recente rapporten van de deskundigen, psychiater en psycholoog, vindt het hof geen onderbouwing voor een PIJ-maatregel.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 juni 2014, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof onder meer acht geslagen op de zich in het persoonsdossier van de verdachte voorkomende rapportages, te weten:
  • een Pro Justitia rapport (observatieafdeling Teylingereind) d.d. 21 maart 2013, opgemaakt door M. van Heteren, GZ-psycholoog, en D. Matser, kinder- en jeugdpsychiater;
  • een brief van Bureau Jeugdzorg, d.d. 2 april 2013, opgemaakt door R. Minten;
  • een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 4 april 2013, opgemaakt door L. Waterlander;
  • een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 19 juni 2014, opgemaakt door L. Waterlander;
  • een brief van Bureau Jeugdzorg, d.d. 18 juni 2014, opgemaakt door R. Minten;
  • een Pro Justitia rapport (psychologisch onderzoek) d.d. 20 juni 2014, opgemaakt door M. van Heteren;
  • een Pro Justitia rapport (psychiatrisch onderzoek) d.d. 19 juni 2014, opgemaakt door D. Matser.
Uit de laatste twee rapportages van de deskundigen Van Heteren en Matser volgt dat de verdachte, die zich op de vorige terechtzitting bij het hof bereid heeft verklaard mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek waarop de zaak is aangehouden, niet voldoende heeft meegewerkt om een goed diagnostisch beeld te kunnen krijgen van de verdachte en derhalve niet kunnen komen tot een advies aan het hof. Niettemin concludeert de psychiater Matser dat bij verdachte geen psychiatrische aandoening werd gevonden en dat zijn ontwikkeling ongestoord lijkt te zijn geweest tot aan het moment van het tenlastegelegde.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft psycholoog Van Heteren, als deskundige, verklaard dat zorg na detentie aangewezen is teneinde de verdachte een goede maatschappelijke start en toeleiding naar school te bieden; ook de ouders behoeven ondersteuning bij terugkomst van de verdachte in de buurt, rekening houdend met mogelijke reacties vanuit de buurt en de gemeenschap. Volgens Van Heteren kan daarbij gedacht worden aan de training Multi Systeem Therapie (MST) bij De Viersprong te Rotterdam en de training Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EDMR) bij de Waag. Ook psychiater Matser heeft als deskundige ter zitting verklaard dat begeleiding van de verdachte na detentie wenselijk is, bijvoorbeeld in de vorm van een individuele vertrouwenspersoon en door deelname aan cognitieve gedragstherapie. Voorts heeft Kuhn, namens de Raad voor de Kinderbescherming, als deskundige ter zitting gehoord, verklaard dat begeleiding van de verdachte geïndiceerd is. Tot slot heeft de vertegenwoordiger van Bureau Jeugdzorg (BJZ) verklaard dat BJZ bereid is de uitvoering op zich te nemen.
Aangezien het hof het noodzakelijk acht dat de verdachte – gelet op zijn zeer jeugdige leeftijd en zijn langdurige detentie – wordt behandeld en begeleiding krijgt bij zijn terugkeer in de maatschappij, zal het hof – gelet op voormelde rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming en de recente rapporten van de deskundigen Van Heteren en Matser alsmede hun verklaringen ter terechtzitting in hoger beroep - hem een gedragsbeïnvloedende maatregel opleggen.
Deze maatregel zal bestaan uit:
  • het opvolgen van de aanwijzingen van de afdeling jeugdreclassering van Bureau Jeugdzorg Rotterdam;
  • begeleiding bij de terugkeer naar school;
  • begeleiding bij de terugkeer naar huis en de omgeving;
  • het toewijzen van een individuele vertrouwenspersoon;
  • het volgen van de training Multi Systeem Therapie bij De Viersprong te Rotterdam, waarbij zowel de verdachte als het gezin wordt betrokken;
  • het deelnemen aan cognitieve gedragstherapie gericht op het verwerven van inzicht in het eigen functioneren en het tegengaan van externalisatie, en
  • het deelnemen aan de training EMDR bij de Waag.
Voor zover nodig overweegt het hof krachtens de bevoegdheid gegeven in artikel 77wa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de uit te voeren behandelprogramma’s bestaan uit een vorm van zorg als bedoeld in artikel 77wa, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof overweegt voorts dat het van belang is voor de zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte dat behandeling aansluitend aan de detentie plaats vindt en gelet op de noodzaak van behandeling om te voorkomen dat de verdachte een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, ziet het hof aanleiding om op voet van artikel 77za Wetboek van Strafrecht de dadelijke uitvoerbaarheid te bevelen van de bijzondere voorwaarden zoals hierna te melden.
De dadelijke uitvoerbaarheid zoals neergelegd in artikel 77za Wetboek van Strafrecht is ingevoerd op 1 april 2012 en dus na de bewezenverklaarde strafbare feiten. Het hof overweegt ten aanzien van de toepassing van deze recente wetgeving dat de invoering van de dadelijke uitvoerbaarheid niet inhoudt een veranderd inzicht van de wetgever omtrent de strafwaardigheid van de bewezenverklaarde feiten. In de onderhavige zaak draagt de toepassing van de dadelijke uitvoerbaarheid bij aan de optimalisering van het sanctiepakket, waardoor het hof de gelegenheid ziet om in plaats van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zoals door de advocaat-generaal gevorderd, - maar gezien de rapporten en gehoord de deskundigen naar het oordeel van het hof thans niet geïndiceerd - een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen. Derhalve is in de onderhavige zaak de toepassing van de dadelijke uitvoerbaarheid naar het oordeel van het hof een verandering ten gunste van de verdachte.
Het hof is – alles overwegende en rekening houdend met de maximale straf die volgens de wet aan de verdachte kan worden opgelegd – van oordeel dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie van de maximale duur en een maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige van de maximale duur een passende en geboden reactie vormen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 55, 77a, 77g, 77h, 77i, , 77aa, 77gg, 77w, 77wa, 77za, 289 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte op de
maatregel betreffende het gedrag van de jeugdigevoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de maatregel zal bestaan uit:
  • het opvolgen van de aanwijzingen van de afdeling jeugdreclassering van Bureau Jeugdzorg Rotterdam, in elk geval inhoudende begeleiding bij de terugkeer naar huis, school en de omgeving;
  • het toewijzen van een individuele vertrouwenspersoon;
  • het volgen van de training Multi Systeem Therapie bij De Viersprong te Rotterdam, waarbij zowel de verdachte als het gezin wordt betrokken;
  • het deelnemen aan cognitieve gedragstherapie gericht op het verwerven van inzicht in het eigen functioneren en het tegengaan van externalisatie, en
  • het deelnemen aan de training EMDR bij de Waag.
Draagt de uitvoering van de maatregel op aan Bureau Jeugdzorg Rotterdam en bepaalt dat de hierboven opgelegde behandelprogramma’s bestaan uit een vorm van zorg als bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdelen a en b, van de Wet op de Jeugdzorg.
Geeft de genoemde instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat vervangende
jeugddetentiezal worden toegepast voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt de dadelijke uitvoerbaarheid van de hierboven genoemde maatregel.
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte
met ingang van heden.
Dit arrest is gewezen door mr. J.A.C. Bartels,
mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen en mr. I.M. Abels, in bijzijn van de griffier mr. S.S. Mangal.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 juli 2014.
Mr. I.M. Abels is buiten staat dit arrest te ondertekenen.