ECLI:NL:GHDHA:2014:2201
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen loonbelasting en premie volksverzekeringen voor Poolse arbeidskrachten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin naheffingsaanslagen in de loonbelasting en premie volksverzekeringen zijn opgelegd voor de jaren 2006 tot en met 2009. De belanghebbende, een ondernemer, had Poolse arbeidskrachten in dienst en de vraag was of deze arbeidskrachten als zelfstandige ondernemers of in dienstbetrekking werkten. De inspecteur van de Belastingdienst had naheffingsaanslagen opgelegd, omdat hij van mening was dat de Poolse werknemers niet zelfstandig waren, maar in dienstbetrekking werkten. De rechtbank had de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 20 november 2013 was de belanghebbende niet aanwezig, maar zijn gemachtigde had zich afgemeld wegens een ziekenhuisopname. Het Hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting. Het Hof concludeerde dat de belanghebbende niet had voldaan aan zijn administratieplicht en dat de Poolse arbeidskrachten in dienstbetrekking werkzaam waren. De belanghebbende had geen deugdelijke administratie overgelegd en had niet aangetoond dat de Poolse werknemers zelfstandig waren.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De naheffingsaanslagen, boetebeschikkingen en rentebeschikkingen werden als terecht en naar de juiste bedragen opgelegd beschouwd. De belanghebbende werd in het ongelijk gesteld, en het Hof oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd op 28 mei 2014 in het openbaar uitgesproken.