ECLI:NL:GHDHA:2014:2184

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2014
Publicatiedatum
27 juni 2014
Zaaknummer
BK-13-01802
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake leges voor omgevingsvergunning gemeente Cromstrijen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de heffing van leges voor een omgevingsvergunning aan de orde is. De belanghebbende, [X] te [Z], had in 2008 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het oprichten van een woning, maar deze was niet gerealiseerd. In 2012 diende hij opnieuw een aanvraag in, waarvoor de gemeente Cromstrijen leges van € 11.490 in rekening bracht. Na bezwaar werd dit bedrag verlaagd tot € 9.060. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.

Het Gerechtshof Den Haag oordeelde dat de aanvraag uit 2012 niet als een wijziging van de eerdere aanvraag kon worden beschouwd, maar als een nieuwe aanvraag. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de leges op basis van de Legesverordening van de gemeente Cromstrijen waren geheven. De belanghebbende stelde dat het onredelijk was om opnieuw het volle bedrag aan leges te betalen, maar het Hof oordeelde dat de wijzigingen in het bouwplan substantieel waren en dat de leges terecht waren geheven. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak van het Hof is op 25 juni 2014 gedaan en bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, waarbij belanghebbende in het ongelijk werd gesteld. De belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-13/01802

Uitspraak d.d. 25 juni 2014

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van de gemeente Cromstrijen, de heffingsambtenaar,
inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 november 2013, nummer AWB 13/498 LEGGW, betreffende na te melden aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De Inspecteur heeft bij aanslag van 1 november 2011 van belanghebbende € 11.490 aan leges geheven voor het indienen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning.
1.2. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot € 9.060 en de bezwaren van belanghebbende voor het overige ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 118. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 14 mei 2014, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

Verordening

3.1. Ingevolge artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
3.2. De raad van de gemeente Cromstrijen heeft in zijn openbare vergadering van 1 november 2011 vastgesteld de Verordening op de heffing en invordering van leges 2012 met bijbehorende Tarieventabel (hierna: de Legesverordening en Tarieventabel). Blijkens de inhoud van de gedingstukken is de Verordening op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt. De tekst van de Verordening behoort in kopie tot de stukken van het geding.
Voor zover hier van belang luidt de Legesverordening als volgt:

“Artikel 2

Belastbaar feit
Onder de naam “leges” worden rechten geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur vanwege verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en in de daarbij behorende tarieventabel.
Artikel 5
Maatstaf van heffing en tarieven
De leges worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.”
In de tarieventabel is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:

Titel 2 Dienstverlening vallend onder fysieke leefomgevingl omgevingsvergunning
(…)
Hoofdstuk 3 Omgevingsvergunning
2.3 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een project: de som van de verschuldigde leges voor de verschillende activiteiten of handelingen waaruit het project geheel of gedeeltelijk bestaat en waarop de aanvraag betrekking heeft en de verschuldigde leges voor de extra toetsen die in verband met de aanvraag moeten worden uitgevoerd, berekend naar de tarieven en overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk en hoofdstuk 4 van deze titel. In afwijking van de vorige volzin kan ook per activiteit, handeling of andere grondslag een legesbedrag worden gevorderd.
2.3.1
Bouwactiviteiten
2.3.1.1 Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, bedraagt het tarief:
(…)
2.3.1.1.4 indien de bouwkosten € 250.000,00 of meer bedragen: € 500,00 + 2,8% van de bouwkosten
Extra welstandstoets
2.3.1.2 Onverminderd het bepaalde in onderdeel 2.3.1.1 bedraagt het tarief, indien zich tijdens de beoordeling van de in dat onderdeel bedoelde aanvraag wijzigingen voordoen in het bouwplan en daarvoor een nieuwe welstandstoets noodzakelijk is:
(…)
Bouwkosten van € 455.000,00 en hoger: € 494,00 + 0,25 %0
(de welstandsleges worden naar boven afgerond in veelvouden van € 5,00 en de welstandsleges worden berekend tot een maximum van€ 20.000.000,00 aan bouwkosten)
(…)

Hoofdstuk 5 Teruggaaf

(…)
2.5.2
Teruggaaf als gevolg van intrekking verleende omgevingsvergunning voor bouw-, aanleg- of sloopactiviteiten
Als de gemeente een verleende omgevingsvergunning voor een project dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit bouw-, aanleg- of sloopactiviteiten als bedoeld in de onderdelen 2.3.1, 2.3.2, 2.3.6 en 2.3.7, intrekt op aanvraag van de vergunninghouder, bestaat aanspraak op teruggaaf van een deel van de leges, mits deze aanvraag is ingediend binnen 6 maanden na verlening van de vergunning en van de vergunning geen gebruik is gemaakt. De teruggaaf bedraagt: 20% van de op grond van die onderdelen voor de betreffende activiteit verschuldigde leges met dien verstande dat een overeenkomstig onderdeel 2.5.2 berekend bedrag van lager dan € 150,00 niet wordt teruggegeven.
(…)
Hoofdstuk 7 Wijziging omgevingsvergunning als gevolg van wijziging project
2.7 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot wijziging van een omgevingsvergunning als gevolg van een, naar de omstandigheden beoordeeld, geringe wijziging in het project: € 156,90.
(…)”

Vaststaande feiten

4.1. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde gaat het Hof in hoger beroep uit van de door de rechtbank onder 1 tot en met 3 van haar uitspraak vermelde feiten, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid.
“1. Eiser heeft in 2008 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het oprichten van een woning aan [a-straat 1] te [Q]. In oktober 2008 is de omgevingsvergunning verleend. De woning is uiteindelijk niet gebouwd.
2.
Op 5 juli 2012 heeft eiser wederom een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een woning aan [a-straat 1] te [Q].
3.
Naar aanleiding van deze aanvraag zijn van eiser bij schriftelijke kennisgeving, met dagtekening 1 november 2011, € 11.490,- aan leges geheven. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder de leges verminderd tot op € 9.060,-.”
4.2.
In hoger beroep staat voorts het volgende vast:
De omgevingsvergunning is op 23 oktober 2012 verleend. De bouwaanvraag is in vooroverleg beoordeeld door de commissie welstand. De bevindingen zijn belanghebbende bij brief van 5 maart 2012 meegedeeld. De bouwkosten bedroegen volgens de in 2012 ingediende aanvraag € 375.000. De geheven leges bedroeg € 11.000 voor de bouw en € 490 voor de welstand. Bij uitspraak op bezwaar zijn de bouwkosten nader gesteld op € 290.000 wegens aanpassingen aan het bouwplan in de loop van de procedure en is de aanslag verminderd met € 2.380 aan lagere leges bouwkosten en € 50 aan lagere welstandskosten tot € 9.060.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

5.1. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur voor het in behandeling nemen van de aanvraag van 5 juli 2012 terecht leges heeft geheven, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.
5.2. Belanghebbende heeft, onder handhaving van hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd, in hoger beroep gesteld:
Belanghebbende is niet opnieuw leges verschuldigd. De aanvraag voor het verlenen van een omgevingsvergunning in 2012 dient te worden beschouwd als een wijziging van de aanvraag voor de bouwvergunning die is verleend in 2008. De woning is toen niet gebouwd. Het zou niet redelijk zijn wederom het volle bedrag aan leges te moeten betalen. De vergunning uit 2012 is nog verleend onder de werking van het oude bestemmingsplan. De wijzigingen waartoe de gemeente in 2012 verplicht zijn niet bepalend voor de vraag of sprake is van een aanvraag voor het verlenen van een nieuwe vergunning en dienen niet voor rekening van belanghebbende te komen. De in 2008 in rekening gebrachte leges dienen te worden verrekend. Belanghebbende is bereid € 5.010 aan leges te betalen.
5.3. De Inspecteur heeft het volgende aangevoerd:
Ten opzichte van de aanvraag uit 2008 gaat het bij de in 2012 ingediende aanvraag om een aanvraag voor een geheel nieuwe vergunning. Het betreft een nieuw bouwplan. In de aanvraag zijn niet slechts wijzigingen van ondergeschikte aard opgenomen. De tekeningen zijn volledig en niet op ondergeschikte punten gewijzigd. Er heeft vooroverleg plaatsgevonden. De uitkomst daarvan is duidelijk aan belanghebbende bij brief van 5 maart 2012 meegedeeld en hem is uitgelegd hoe tot een vergunbare aanvraag moet worden gekomen. De oppervlaktevermindering van 17,17 m2 om onder de overgangsbepaling te vallen is daarin opgenomen. Ook zonder die vermindering is sprake van een geheel nieuw bouwplan. Voor het in behandeling nemen van de aanvraag daarvoor is leges verschuldigd.

Conclusies van partijen

6.1. Belanghebbende heeft in hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, de uitspraak op bezwaar en primair tot vernietiging van de aanslag en subsidiair tot vermindering van de aanslag tot € 5.010.
6.2. De Inspecteur concludeert in hoger beroep tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

7.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:
“5. Tussen partijen is niet in geschil dat in 2 genoemde aanvraag voor het verkrijgen van de omgevingsvergunning door de gemeente Cromstrijen in behandeling is genomen, dat daarmee is voldaan aan het belastbare feit voor het heffen van leges als bedoeld in de 'Verordening op de heffing en invordering van leges 2012' (Verordening) van de gemeente Cromstrijen en dat de gemeente in zoverre bevoegd is leges voor de omgevingsvergunning te heffen.
6.
Eiser stelt dat het bouwplan van 5 juli 2012 een geringe wijziging betreft ten opzichte van het bouwplan uit 2008 en dat daarom de leges die zijn geheven voor dat eerdere bouwplan voor 50% ofwel € 3.610,- dienen te worden verrekend met de leges die voor de nieuwe aanvraag zijn verschuldigd.
7.
Beoordeeld moet worden of het bouwplan van 5 juli 2012 zodanig afwijkt van het bouwplan uit 2008, dat naar de omstandigheden beoordeeld sprake is van een nieuw bouwplan (onder andere Gerechtshof Arnhem 1 februari 2011, ECLI:GHARN
:2011: BP4030).
8.
Ter zitting heeft eiser de bouwtekeningen voor zowel het oude als het nieuwe bouwplan getoond en daarop een toelichting gegeven. Daaruit blijkt dat het bouwplan van 5 juli 2012 ten opzichte van het bouwplan uit 2008 als volgt is gewijzigd:
- de begane grond is qua indeling niet gewijzigd;
- de op de begane grond gelegen trap is verschoven;
- de bovenverdieping is qua indeling niet gewijzigd, wel is de verdieping 66 cm minder diep
geworden;
- de dakopbouw is een kwartslag gedraaid;
- als gevolg daarvan zijn de ramen aan de achterkant van de woning anders uitgevoerd;
- aan de voorkant is het gevelaanzicht van de woning gewijzigd;
- de goothoogte is verminderd en de nokhoogte is verhoogd, wat heeft geleid tot een 17,7 m2 kleinere oppervlakte.
Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat het bouwplan van 5 juli 2012 zodanig afwijkt van het bouwplan uit 2008 dat sprake is van een nieuw bouwplan. Voor dat geval heeft eiser ter zitting verklaard dat hij de hoogte van de verschuldigde leges niet betwist.
9.
De stelling van eiser, dat er een wanverhouding bestaat tussen de door de gemeente geleverde prestatie en het bedrag aan geheven leges, treft geen doel. Tussen de aard en de omvang van de werkzaamheden die door de gemeente moeten worden verricht voor het afgeven van de omgevingsvergunning en de hoogte van de verschuldigde leges behoeft geen verband te bestaan (onder andere het in 7 aangehaalde arrest).
10.
Eiser heeft gesteld dat verweerder het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat het nieuwe bouwplan zou worden aangemerkt als een aanvraag tot wijziging van de in oktober 2008 verleende omgevingsvergunning als gevolg van een geringe wijziging in het project. Ter ondersteuning heeft eiser aangevoerd dat hij met een gemeenteambtenaar heeft gesproken en dat die ambtenaar heeft verklaard dat het nieuwe bouwplan kon worden ingediend als een geringe wijziging ten opzichte van het eerdere bouwplan. Dit betekent echter geenszins dat het ook als zodanig zou worden beoordeeld. Voorts acht de rechtbank door verweerder ter zitting aannemelijk gemaakt dat eiser vrij snel na indiening van het gewijzigde bouwplan duidelijk werd gemaakt dat de aanvraag van 5 juli 2012 werd beschouwd als een nieuwe aanvraag, Anders dan eiser, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet onzorgvuldig heeft gehandeld.
11.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het beroep ongegrond is.
12.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Beoordeling van het hoger beroep

8.1. Het belastbaar feit voor de heffing van leges is ingevolge de Legesverordening het in behandeling nemen van de aanvraag voor de omgevingsvergunning. De Inspecteur heeft het bedrag van de leges verschuldigd voor het in behandeling nemen van de onderhavige aanvraag berekend op grond van de bij de Legesverordening behorende Tarieventabel aan de hand van de in de aanvraag geraamde bouwkosten en het door de commissie van welstand verleende advies en heeft dit later bijgesteld aan de hand van de nadere raming in bezwaar.
8.2. Het Hof is van oordeel dat de in 2012 gedane aanvraag voor een omgevingsvergunning door de Inspecteur terecht is beschouwd als een aanvraag voor een bouwactiviteit in de zin van artikel 2.3 van de Tarieventabel. De Tarieventabel kent in artikel 2.7 van hoofdstuk 7 slechts een lager tarief in het geval sprake is van een geringe wijziging van het project. De door de rechtbank in onderdeel 8 van de uitspraak genoemde omstandigheden, daaruit bestaande dat ten opzichte van de in 2008 verleende vergunning de kap van de dakopbouw is gedraaid, het uitvoeren van de ramen aan de achterkant is gewijzigd, het gevelaanzicht aan de voorkant is gewijzigd en de goothoogte en nokhoogte zijn verlaagd, zijn niet geringe wijzigingen in de uitvoering van het destijds vergunde bouwplan en kunnen derhalve niet vallen onder het tarief voor geringe wijzigingen. De rechtbank heeft dan ook terecht geconcludeerd dat het lage tarief in het onderhavige geval geen toepassing vindt.
Als van een verleende vergunning geen gebruik wordt gemaakt biedt artikel 2.5.2. van hoofdstuk 5 van de Tarieventabel de mogelijkheid dat belanghebbende binnen zes maanden om teruggaaf van leges kan verzoeken. Dat is in dit geval bij de in 2008 verleende bouwvergunning niet gebeurd.
8.3. De heffing van leges staat los en geschiedt onafhankelijk van de vraag of planologisch gezien de in 2012 verzochte vergunning mocht worden verleend onder de werking van hetzelfde bestemmingsplan als de in 2008 verleende bouwvergunning.
8.4. Voor zover belanghebbende zich op het standpunt stelt dat de gemeentelijke wetgever de tarieventabel op andere wijze had moeten vormgeven, in die zin dat daarin ook de mogelijkheid tot verrekening van eerder voor gelijksoortige vergunningen betaalde leges had moeten zijn opgenomen en dat die wetgever door dit niet te doen een wanverhouding laat ontstaan tussen aard van de verleende diensten en de hoogte van de leges, geldt het volgende. De gemeentelijke wetgever is vrij in het vaststellen van de tarieven. Slechts in het geval de toepassing van de Verordening ertoe leidt dat sprake is van een belastingheffing die de wetgever met het verlenen in artikel 229b van de Gemeentewet van de bevoegdheid tot het heffen van leges niet op het oog kan hebben gehad kan daarop een uitzondering worden aangenomen. Daar is in het onderhavige geval geen sprake van omdat bij een wijziging van het bouwplan als hiervoor beschreven de door de gemeente verrichte diensten bestaande uit het behandelen van de aanvraag voor de omgevingsvergunning geheel opnieuw dienden te geschieden.
8.5. Uit de gedingstukken komt niet naar voren dat de gemeente dan wel de heffingsambtenaar heeft toegezegd of anderszins de gerechtvaardigde indruk bij belanghebbende heeft gewekt dat leges voor de aanvraag van de onderhavige omgevingsvergunning niet in rekening zouden worden gebracht.
8.6. Op grond van het vorenoverwogene komt het Hof tot de conclusie dat het hoger beroep ongegrond is.

Proceskosten en griffierecht

9.1. Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten.
9.2. Evenmin is er aanleiding de Inspecteur te gelasten het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, J.J.J. Engel en J.V. van Noorle Jansen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 25 juni 2014 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.