In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie met als doel softdrugs binnen Nederland te brengen, af te leveren, te vervoeren en aanwezig te hebben. De verdachte, geboren in Marokko in 1952, was eerder veroordeeld door de rechtbank 's-Gravenhage en had hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na terugwijzing door de Hoge Raad, die eerder het arrest van 20 juli 2011 had vernietigd, maar alleen wat betreft de beslissingen over de strafoplegging en het onder 3 ten laste gelegde.
Tijdens de zittingen heeft het hof de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De verdachte had een aanzienlijk aandeel in de import en verspreiding van verdovende middelen, wat niet alleen risico's voor de volksgezondheid met zich meebracht, maar ook bijdroeg aan andere vormen van criminaliteit en overlast. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zijn eigen belangen vooropstelde zonder rekening te houden met de gevolgen van zijn handelen.
De strafmotivering van het hof was complex, waarbij het hof een gevangenisstraf van vier jaren en tien maanden passend achtte, maar uiteindelijk besloot om deze straf te verminderen met twee jaren en vijf maanden vanwege de overschrijding van de redelijke termijn en de slechte gezondheid van de verdachte. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 486 dagen, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarbij de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen, waaronder de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, en mr. D. Jalink was buiten staat om het arrest te ondertekenen.