VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen en de toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van de minderjarigen (hierna ook: de zorgregeling).
2. Bij aanvullend verzoekschrift verzoekt de moeder, naast het reeds verzochte, bij beschikking en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de minderjarigen in haar woonplaats ( [woonplaats moeder] ) naar school zullen gaan, alsmede aan haar vervangende toestemming te verlenen om de minderjarigen zo spoedig mogelijk in te schrijven op [basisschool B] te [woonplaats moeder] en hen uit te schrijven van [basisschool A] te [woonplaats vader] .
3. De vader verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar aanvullend verzoek dan wel dat verzoek af te wijzen.
4. In zijn op 25 september 2013 uitgebrachte rapport adviseert de raad om de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vader te bepalen. Voorts adviseert de raad de rechtbank een zorgregeling vast te stellen, inhoudende dat de minderjarigen door de week bij de vader verblijven en drie weekenden per maand: twee weekenden bij moeder, een weekend bij vader, twee weekenden bij moeder (enz.) van vrijdagmiddag uit school tot zondagmiddag 17.00 uur bij de moeder verblijven, waarbij de moeder de kinderen haalt en terugbrengt. Tevens adviseert de rechtbank een evenredige verdeling van vakanties, verjaardagen en feestdagen vast te stellen.
Aan het advies met betrekking tot het hoofdverblijf van de minderjarigen legt de raad het volgende ten grondslag. De hoofdverblijfplaats bij de vader komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarigen. Zij maken gedurende drie dagen per week een grote reisafstand mee om op school te komen waardoor zij onvoldoende toekomen aan rust, regelmaat en structuur. Het kost de minderjarigen veel energie en die hebben zij, gezien hun leeftijd en de start van de basisschool, hard nodig. Daarnaast kunnen de verschillende opvoedingsstijlen van de ouders op termijn invloed gaan hebben op het gedrag en de ontwikkeling van de minderjarigen. De opvoedingsstijl van de vader sluit in de visie van de raad het meest aan bij de behoefte van de minderjarigen aan duidelijkheid, structuur en zekerheid en biedt hen het meeste houvast. Met de hoofdverblijfplaats bij de vader verblijven de minderjarigen in de voor hen vertrouwde omgeving en kunnen ze hun schoolgang voortzetten op hun huidige school, waar ze het goed naar hun zin hebben.
Weliswaar vinden er in het gezin van de vader veranderingen plaats (de geboorte van een halfzusje van de minderjarigen en een nieuwe baby op komst) maar de vader sluit hier goed op aan.
Aan het advies met betrekking tot de zorgregeling legt de raad het volgende ten grondslag. De ouders dienen beiden zoveel mogelijk betrokken te zijn bij het leven van de minderjarigen en een rol te spelen in hun schoolgang en vrijetijdsbesteding, waarbij echter de rust en stabiliteit gewaarborgd blijven. De geadviseerde zorgregeling stelt de minderjarigen in staat om in alle rust thuis te komen bij beide ouders, te eten en om op tijd naar bed te gaan. Om stabiliteit en zekerheid te bieden is het in hun belang dat sprake is van een vast patroon en volgens de raad is dat patroon voor de minderjarigen makkelijk te herkennen, daarbij ook rekening houdend met de huidige gezinssamenstellingen. De overweging voor het halen en brengen van de minderjarigen door de moeder is om haar meer tijd met de kinderen te geven.
Voorts acht de raad verbetering in de communicatie tussen de ouders in het belang van de kinderen noodzakelijk. De raad verwacht niet dat partijen daar zelfstandig uitkomen en ziet mediation vanuit Trivium Lindenhof daarbij als goede aansluiting.
Ontvankelijkheid nader verzoekschrift
5. Het houdt partijen verdeeld of de moeder ontvankelijk is in haar aanvullend verzoekschrift, mede gezien de huidige stand van de procedure. Het hof is van oordeel dat het aanvullend verzoek van de moeder nauw samenhangt met het geschil omtrent de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen. Om die reden acht het hof de moeder ontvankelijk in haar aanvullend verzoek. Dit neemt echter niet weg dat het hof om na te noemen reden niet eerder over het aanvullend verzoek zal beslissen dan tegelijk met de beslissing omtrent het hoofdverblijf van de minderjarigen.
Standpunten partijen ter zitting
6. De moeder kan zich niet vinden in het advies van de raad en meent dat zij de minderjarigen het best kan verzorgen en opvoeden. De moeder vindt de huidige zorgregeling niet ideaal maar volgens haar hebben de minderjarigen er niet tot nauwelijks last van. Indien het hoofdverblijf van de minderjarigen bij haar wordt bepaald dan gunt de moeder de vader alle ruimte voor een goede verdeling van de zorgtaken. Indien het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de vader wordt gehandhaafd dan wil zij de minderjarigen in het kader van de zorgregeling drie van de vier weekenden bij zich hebben, naast de voorjaars- en herfstvakantie. Voorts wil de moeder dan iedere dinsdag of woensdag met de minderjarigen naar zwemles. Indien het hoofdverblijf van de minderjarigen bij haar wordt bepaald dan verzoekt de moeder voor de vader een spiegelregeling van de door haar gewenste regeling te bepalen.
7. De vader stelt dat de huidige situatie niet in het belang van de minderjarigen is. Volgens hem zijn de kinderen oververmoeid vanwege de vele reistijd als gevolg van de verhuizing van de moeder naar [woonplaats moeder] . De vader stelt dat de problemen tussen partijen niet zijn opgelost indien het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de moeder wordt bepaald. Mede gezien de slechte verhouding tussen partijen vreest de vader dat de moeder de banden tussen hem en de minderjarigen zover mogelijk zal doorsnijden. De vader kan zich derhalve vinden in het advies van de raad.
8. Het hof overweegt als volgt. Uit de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de thans aan het hof voorliggende problematiek met betrekking tot de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en de schoolkeuze grotendeels bepaald wordt door de omstandigheid dat partijen hun gedragingen als ouders nog niet goed op elkaar kunnen afstemmen en dat zij niet op een zodanige wijze met elkaar kunnen communiceren dat zij zich beiden gehonoreerd voelen. Ter zitting van het hof is naar voren gekomen dat de oorzaak van het uiteengaan en de gevolgen daarvan voor zowel partijen als de minderjarigen nimmer tussen partijen is uitgesproken. Dit vormt een belemmering om tot overeenstemming te komen over een allesomvattende ouderschapsregeling rond de minderjarigen. Ter zitting is gebleken dat de ouders zich met elkaar niet, dan wel onvoldoende hebben verstaan over het gemeenschappelijke antwoord op de vraag hoe de situatie er voor de minderjarigen zal uitzien a. ingeval de hoofdverblijfplaats bij de moeder wordt bepaald en b. ingeval de hoofdverblijfplaats bij de vader zal worden bepaald. Het hof is van oordeel dat de minderjarigen er het meest bij gebaat zijn dat de ouders komen tot een heroriëntatie op het ouderschap, in het bijzonder ook op het laatst vermelde punt, en acht aannemelijk dat deze heroriëntatie door middel van een deskundigenonderzoek (ouderschapsonderzoek) bewerkstelligd kan worden. Het hof zal daarom zo een onderzoek gelasten en beide partijen hebben ter zitting medegedeeld dat zij graag een ouderschapsonderzoek willen. Het hof wijst ieder der partijen op het belang om zich ten volle in te zetten. In dit verband wijst het hof op het niet-vrijblijvende karakter van dit deskundigenonderzoek dat zich aldus onderscheidt van hetgeen in het algemeen onder de term ‘mediation naast rechtspraak’ bekend is. Het hof wijst tot slot op het bepaalde in artikel 198 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) met toepassing waarvan het het hof vrij staat om aan de houding die een partij tijdens een onderzoek onverhoopt zou innemen, de gevolgen te verbinden die het hof geraden voorkomt.
9. De opdracht behelst niet de beantwoording van diagnostische onderzoeksvragen die door middel van individuele psychodiagnostiek beantwoord moeten worden. Het is niet de bedoeling om via testen en toetsen de ouders en de kinderen als individu in kaart te brengen. Het hof staat niet voor dat er individuele psychodiagnostiek bij partijen zal worden gedaan. De vragen zien op onderzoek naar en het bevorderen van de mogelijkheden van partijen om met een groeiend vertrouwen in zichzelf en elkaar als ouders te leren omgaan met elkaar na hun relatie, op afstand en op die wijze een verantwoord contact tussen de man dan wel de vrouw en de minderjarigen mogelijk te maken.
10. Het hof zal als deskundige benoemen:
de heer drs. D. Pront
Olstgracht 39
1315 BG Almere
Tel: 036-5377787
Email: d.pront@flevomediation.nl
11. Het hof zal tevens een raadsheer-commissaris benoemen onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden. De deskundige kan zich, indien daartoe aanleiding is, met de raadsheer-commissaris verstaan omtrent het verloop en voortgang van het onderzoek.
12. De advocaat van de moeder dient de deskundige binnen veertien dagen nadat deze beschikking is gegeven te voorzien van afschriften van de processtukken.
13. Het hof zal de behandeling van de zaak aanhouden tot 29 maart 2014 pro forma, teneinde het onderzoek door de deskundige te laten plaatsvinden. Deze krijgt de opdracht onderzoek te verrichten en daarbinnen, zo mogelijk met toepassing van mediationtechnieken, met beide ouders tezamen gesprekken te voeren, met het doel enerzijds het ouderschap zodanig vorm te doen geven dat de minderjarigen – gegeven de omstandigheden – zo goed als mogelijk zullen kunnen profiteren van beide ouders en anderzijds het vertrouwen over en weer tussen de ouders in zodanige mate te doen herstellen dat deze zelfstandig tot afspraken kunnen komen omtrent hetgeen hen verdeeld houdt. Zonodig kan de deskundige de minderjarigen in het onderzoek betrekken. De deskundige heeft zich bereid verklaard dit onderzoek op zich te nemen.
14. Het hof wenst dat de deskundige bij het uit te voeren onderzoek de volgende vragen betrekt:
a. Hoe is de relatie van de ouders met elkaar, in het bijzonder: is er een patroon in de wijze waarop zij met elkaar omgaan herkenbaar en is deze omgang voor verbetering vatbaar?
b. Hoe is de relatie van de minderjarigen met enerzijds de moeder respectievelijk de vader individueel en anderzijds beide ouders tezamen (het oudersysteem, met speciale aandacht voor hechting en loyaliteit)?
c. Waaraan moet de opvoedingssituatie van de minderjarigen voldoen, gelet op hun individuele behoeften?
d. Hoe ziet de door beide ouders overeen te komen 'spiegelbeeldregeling' er uit: de regeling die zal gelden ingeval het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de vader zal zijn en de regeling die zal gelden ingeval het hoofdverblijf bij de moeder zal zijn ?
e. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de minderjarigen?
15. De deskundige dient het hof te rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek. Tevens dient de deskundige - bij gebreke van overeenstemming tussen de moeder en de vader - de gestelde vragen te beantwoorden en het hof te adviseren omtrent de verblijfplaats, de zorgregeling en de schoolkeuze.
16. Indien de advocaten en/of deskundige vragen hebben over de procedure kunnen zij zich wenden tot mevrouw A.W.M. Verheijen, m.verheijen@rechtspraak.nl, tel. nr. 070-3811500.
17. Bij toepassing van de artikelen 195 en 199 Rv komen de kosten van een deskundigenbericht in dagvaardingsprocedures ten laste van partijen. In procedures die worden ingeleid met een verzoekschrift zijn die bepalingen in artikel 284 lid 1 Rv van overeenkomstige toepassing verklaard, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet.
18. Het hof heeft partijen ter zitting voorgehouden dat ieder der partijen voorafgaand aan het onderzoek de helft van het voorschot van de kosten van het onderzoek, die voorlopig in totaal wordt begroot op € 4.500,-, inclusief BTW, dient te betalen. Zowel de moeder als de vader heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.