ECLI:NL:GHDHA:2014:1901

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2014
Publicatiedatum
6 juni 2014
Zaaknummer
BK-12-00768 en BK-12-00769
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin zijn bezwaar tegen navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen niet-ontvankelijk is verklaard. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd door de Inspecteur op 14 december 2007 voor de jaren 1995 en 2002. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar de Inspecteur heeft dit bezwaar op 1 december 2011 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd, waarop belanghebbende in hoger beroep is gegaan.

De kern van het geschil betreft de vraag of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar. Belanghebbende stelt dat hij ten tijde van de aanslagen in Spanje woonde en dat de aanslagen niet op de juiste wijze zijn bekendgemaakt. De Inspecteur heeft echter gesteld dat de navorderingsaanslagen naar het bij de Belastingdienst bekende adres in Nederland zijn verzonden, en dat belanghebbende zich pas op 8 november 2008 in Spanje heeft gevestigd. Het Hof heeft vastgesteld dat de aanslagen op de voorgeschreven wijze zijn bekendgemaakt en dat er geen sprake is van opgewekt vertrouwen bij belanghebbende.

Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de termijnoverschrijding voor het indienen van bezwaar niet aan hem kan worden toegerekend. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de navorderingsaanslagen op de juiste wijze zijn bekendgemaakt en dat de verantwoordelijkheid voor een juiste adresregistratie bij belanghebbende ligt. De conclusie is dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-12/00768 en BK-12/00769

Uitspraak d.d. 4 juni 2014

in het geding tussen:

[X] te [Z], Spanje, belanghebbende,

en
de directeur van de Belastingdienst, kantoor [P], de Inspecteur,
inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 6 september 2012, nummers AWB 12/201 IB/PVV en AWB 12/202 IB/PVV, betreffende na te melden aan belanghebbende opgelegde aanslagen.

Navorderingsaanslagen, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De Inspecteur heeft op 14 december 2007 aan belanghebbende voor het jaar 1995 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 30.993. De navorderingsaanslag is verhoogd met 100 percent van de nagevorderde belasting, van welke verhoging de Inspecteur geen kwijtschelding heeft verleend. Op dezelfde datum heeft de Inspecteur belanghebbende voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.204 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.760. Verder is belanghebbende bij gelijktijdig genomen beschikking een boete opgelegd van € 1.921.
Voorts is bij gelijktijdig met beide navorderingsaanslagen genomen beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslagen, de verhoging, de boetebeschikking en de beschikkingen heffingsrente bezwaar gemaakt.
1.3. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 december 2011 belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in bezwaar. De Inspecteur heeft ambtshalve de navorderingsaanslag en de boete voor het jaar 2002 tot de helft teruggebracht alsmede de verhoging en de boete voor beide jaren met 20 percent verminderd.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft bij de bestreden - in één geschrift vervatte - uitspraken de beroepen ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Van belanghebbende is in hoger beroep een griffierecht geheven van in totaal € 115 voor de behandeling van beide zaken. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 23 april 2014, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn partijen verschenen. De beide zaken zijn op dezelfde zitting behandeld als de zaken van belanghebbende met kenmerknummers BK-13/00325 tot en met BK-13/00334. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal gemaakt.

Vaststaande feiten

In hoger beroep is, op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. De aankondigingen voor de navorderingsaanslagen heeft de Inspecteur op 20 november 2007 aan het bij de Belastingdienst bekende adres van belanghebbende in Nederland gezonden. De navorderingsaanslagen zijn op 17 december 2007 ook aan dit adres gezonden.
3.2. Volgens de Basisregistratie personen (BRP) heeft belanghebbende zich op 8 november 2008 in het Spanje gevestigd.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in bezwaar. Zo belanghebbende ontvankelijk is in bezwaar is in geschil of de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
4.2. Voor een uiteenzetting van de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vernietiging van de navorderingsaanslagen, de verhoging, de boetebeschikking en de beschikkingen heffingsrente.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6.
De rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij belanghebbende als ”eiser” en de Inspecteur als ”verweerder” is geduid.
”(…)
3.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, voor zover hier van belang, aan op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6: 11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift een niet ontvankelijk verklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.
De dagtekening van de in het bezwaar bestreden besluit is 14 december 2007. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de besluiten pas na die datum zijn verzonden, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is geëindigd op 25 januari 2008. Het bezwaarschrift van eiser is gedagtekend 11 maart 2008 en op diezelfde dag door verweerder ontvangen. Het bezwaarschrift is dus gelet op artikel 6:9, eerste en tweede lid, van 'de Awb niet tijdig ingediend. Het bezwaarschrift is, blijkens de zo-even vermelde dagtekening, ook niet voor het einde van de termijn ter post bezorgd.
5.
Primair heeft eiser als reden voor de overschrijding van de bezwaartermijn aangevoerd dat hij ten tijde van het opleggen van de onderhavige navorderingsaanslagen niet in Nederland maar in Spanje woonde en dit op 7 mei 2007 schriftelijk aan verweerder had meegedeeld. Verweerder had een onderzoeksplicht naar een eventuele onjuiste adressering van de correspondentie, nu ook op eerdere correspondentie met betrekking tot de navorderingsaanslagen niet door eiser werd gereageerd. Nu de navorderingsaanslagen naar eisers adres in Nederland zijn verstuurd, zijn deze niet op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt en dient de aanvangstermijn als bedoeld in artikel 6:8 van de Awb te worden gesteld op 6 maart 2008, de dag waarop de gemachtigde van eiser de navorderingsaanslagen van eiser per fax heeft ontvangen. Het bezwaar· van 8 maart 2011 is derhalve binnen de bezwaartermijn ingediend. Tevens is sprake. van opgewekt vertrouwen > nu een medewerker van de Belastingdienst heeft meegedeeld dat geen navorderingsaanslagen zouden worden opgelegd alvorens eiser zijn gemachtigde bij terugkomst uit Spanje had kunnen consulteren.
Subsidiair neemt eiser het standpunt in dat verweerder niet tot een niet ontvankelijkverklaring had mogen besluiten omdat de navorderingsaanslagen zijn opgelegd in verband met het Bank Zonder Naam-project van de belastingdienst en aan eiser ook andere aanslagen in het kader van dat project zijn opgelegd.
6.
Verweerder stelt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Hij voert daartoe aan dat eiser volgens de administratie van de belastingdienst welke gekoppeld is aan de gemeentelijke basisadministratie (GBA), zich pas op 8 november 2008 in het buitenland heeft gevestigd. De navorderingsaanslagen zijn dan ook naar het bij de Belastingdienst bekende adres in Nederland verstuurd. Van opgewekt vertrouwen kan geen sprake zijn, omdat nimmer door verweerder een toezegging is gedaan eiser voor een bepaalde periode te vrijwaren van het toezenden van navorderingsaanslagen. De omstandigheid dat eiser tijdens zijn verblijf in Spanje niet alle post (tijdig) ontving nu hij daarvoor kennelijk afhankelijk was van doorzending door vrienden, dient geheel voor risico van eiser te komen, in het bijzonder nu hij op de hoogte was van het onderzoek van de Belastingdienst en hij als gevolg daarvan correspondentie kon verwachten.
7
De rechtbank is van oordeel dat eiser, op wie in dezen de bewijslast rust, met hetgeen hij heeft aangevoerd en overgelegd, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hem redelijkerwijs het verzuim voor de termijnoverschrijding niet kan worden 'aangerekend. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking.
Verweerder heeft onweersproken gesteld dat eiser zich volgens de GBA pas vanaf 8 november 2008 in het buitenland heeft gevestigd. De onderhavige navorderingsaanslagen, alsmede de daarop betrekking hebbende correspondentie, zijn naar het Nederlandse adres van eiser verstuurd, zoals bekend was in de GBA. Verweerder mocht er derhalve op vertrouwen dat hij de post naar het juiste adres in Nederland had verzonden. De verantwoordelijkheid voor een juiste adresregistratie in de GBA, een tijdige wijziging daarvan en het incidenteel doorzenden van de op het Nederlandse adres ontvangen poststukken naar het adres in Spanje dient voor rekening en risico van eiser te komen. Het feit dat latere correspondentie naar een ander adres is verstuurd, doet hier niet aan af, nu op 18 november 2008 een adreswijziging in de GBA was doorgevoerd. Eisers stelling dat hij permanent in het buitenland verbleef en dit schriftelijk aan verweerder heeft meegedeeld, heeft hij niet aannemelijk gemaakt nu eisers brief van 7 mei 2007 daarvoor geen bewijs vormt. In die brief wordt door eiser slechts terloops opgemerkt dat hij en zijn echtgenoot sinds twee jaar zelf de winter in Spanje doorbrengen. Die opmerking valt naar het oordeel van de rechtbank niet als een adreswijziging aan te merken. In het bijzonder niet nu eiser de brief heeft ondertekend met zijn (in de GBA bekende) adres in Nederland en het Spaanse adres in het geheel niet in de brief wordt genoemd. Dat verweerder gehouden was een onderzoek te verrichten naar het juiste adres, en door dit niet te doen hiermee het zorgvuldigheids- en het voorzichtigheidsbeginsel zou hebben geschonden, treft geen doel, nu er geen aanleiding was een dergelijk onderzoek te verrichten.
8.
Eisers beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. Niet is gebleken dat verweerder jegens eiser een uitlating heeft gedaan waaraan eiser het in rechte te beschermen vertrouwen kon en mocht ontlenen dat de navorderingsaanslagen vooralsnog niet zouden worden opgelegd. Uit de inhoud van de door eiser overgelegde fax van 6 maart 2008 gericht aan zijn gemachtigde, blijkt naar het oordeel van de rechtbank eerder het tegendeel. In die fax staat het volgende vermeld:
"Met referte aan ons telefonisch onderhoud kan ik U melden dat ik aan [A] heb medegedeeld dat ik door het bezoek van vrienden die onze post hebben meegebracht pas gisteren heb gezien dat er correspondentie op mijn adres in Nederland was gekomen, en dat ik pas vanaf medio mei 2008 weer terug zal zijn in Nederland zal zijn, en dat ik e.e.a. met mijn adviseur zou overleggen. Ik heb haar specifiek hiervan een aantekening te maken, hetgeen zij ook heeft bevestigd."
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit slechts dat eiser, pas nadat hij de door vrienden meegebrachte post had ontvangen, met verweerder heeft gesproken. De fax is verstuurd op 6 maart 2008 en eiser schrijft dat hij 'gisteren', dus 5 maart 2008, de door vrienden meegebrachte post heeft ontvangen en dat hij verweerder daarvan op de hoogte heeft gebracht. Derhalve heeft dit contact met verweerder pas na het opleggen van de navorderingsaanslagen plaatsgevonden. Het gesprek kan daarom niet hebben geleid tot het door eiser gestelde opgewekte vertrouwen.
9.
Eisers subsidiaire standpunt treft geen doel. Er dient tijdig bezwaar te worden gemaakt tegen iedere afzonderlijke aanslag. Afdeling 3.5 van de Awb doet daar niet aan af.
10.
De navorderingsaanslagen zijn op voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Eiser heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd geen rechtvaardiging voor de termijnoverschrijding gegeven. Derhalve is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg zou staan aan niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. Verweerder heeft het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard bij de uitspraak van 1 december 2011.
11.
Gelet op wat hiervoor is overwogen zijn de beroepen ongegrond verklaard.
12.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
(…)”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. Op het moment dat de Inspecteur aan belanghebbende de navorderingsaanslagen oplegde, woonde belanghebbende volgens de gegevens uit de Basisregistratie personen, die de Inspecteur heeft geraadpleegd, nog niet in Spanje. Van een onjuiste adressering van het aanslagbiljet door de Inspecteur is geen sprake geweest.
7.2. Belanghebbende geeft in de brief van 7 mei 2007 een verklaring over het aanhouden van een Spaanse bankrekening in verband met een recreatiewoning aldaar. Belanghebbende noemt daarin terloops dat hij de winters er doorbrengt. Uit die brief is niet af te leiden dat belanghebbende in Spanje woonde of ging wonen. Het Hof volgt de rechtbank in de gronden waarop haar oordeel (onder punt 7 van de uitspraak) daaromtrent rust. Uit geen van de andere gedingstukken is dat wonen af te leiden. De rechtbank kon derhalve tot de conclusie komen dat de aanslag op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
7.3. Eveneens is uit deze brief en ook niet uit andere correspondentie af te leiden dat zich omstandigheden voordeden die voor de Inspecteur aanleiding moesten vormen belanghebbende er op te wijzen dat hij zelf zorg moest dragen voor de doorzending van zijn post van Nederland naar Spanje. Het risico van het niet of niet tijdig ontvangen van de post bij langdurig verblijf of wonen in het buitenland is voor de belastingplichtige. Er zijn geen omstandigheden komen vast te staan dat de Inspecteur in deze onjuist zou hebben gehandeld. Het Hof volgt het oordeel van de rechtbank dat van opgewekt vertrouwen geen sprake is. Het verstrijken van enige tijd tussen het aankondigen van de aanslagen en het opleggen rechtvaardigt niet de conclusie dat de Inspecteur van het opleggen af heeft gezien. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de termijnoverschrijding niet aan hem kan worden toegerekend. De omstandigheid dat deze navorderingsaanslagen onderdeel uitmaken van een project doen deze oordelen niet anders zijn.
7.4. De conclusie is dat het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Proceskosten en griffierecht

Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Evenmin is er aanleiding de Inspecteur te gelasten het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, J.J.J. Engel en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 4 juni 2014 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.