In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin zijn bezwaar tegen navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen niet-ontvankelijk is verklaard. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd door de Inspecteur op 14 december 2007 voor de jaren 1995 en 2002. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar de Inspecteur heeft dit bezwaar op 1 december 2011 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd, waarop belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
De kern van het geschil betreft de vraag of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar. Belanghebbende stelt dat hij ten tijde van de aanslagen in Spanje woonde en dat de aanslagen niet op de juiste wijze zijn bekendgemaakt. De Inspecteur heeft echter gesteld dat de navorderingsaanslagen naar het bij de Belastingdienst bekende adres in Nederland zijn verzonden, en dat belanghebbende zich pas op 8 november 2008 in Spanje heeft gevestigd. Het Hof heeft vastgesteld dat de aanslagen op de voorgeschreven wijze zijn bekendgemaakt en dat er geen sprake is van opgewekt vertrouwen bij belanghebbende.
Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de termijnoverschrijding voor het indienen van bezwaar niet aan hem kan worden toegerekend. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de navorderingsaanslagen op de juiste wijze zijn bekendgemaakt en dat de verantwoordelijkheid voor een juiste adresregistratie bij belanghebbende ligt. De conclusie is dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.