ECLI:NL:GHDHA:2014:1877

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2014
Publicatiedatum
5 juni 2014
Zaaknummer
200.104.371-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht van echtgenote op aandeel in vennootschap dat valt in huwelijksgemeenschap; gebrekkige levering van aandeel in vennootschap

In deze zaak gaat het om de rechten van een echtgenote, [X], op aandelen in een vennootschap, [L&H], die volgens haar in de huwelijksgemeenschap vallen. [X] is op 21 december 1984 in gemeenschap van goederen getrouwd met [T]. [T] heeft samen met zijn broer, [L], de vennootschap opgericht en beide broers waren aandeelhouders. De zaak draait om de vraag of de aandelen daadwerkelijk aan [L] zijn geleverd en of deze levering rechtsgeldig was. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de rechtshandeling niet op de juiste wijze was uitgevoerd, maar [X] stelt dat de notariële akte van 10 augustus 1995 een schijnhandeling is die bedoeld was om te voorkomen dat de aandelen in de huwelijksgemeenschap vallen.

Het hof heeft de zaak op 17 juni 2014 behandeld en geconcludeerd dat [X] als deelgenoot in de ontbonden huwelijksgemeenschap een verklaring voor recht kan vorderen dat de aandelen in die gemeenschap vallen. Het hof oordeelt dat het recht van aandeel een vermogensrecht is dat in de huwelijksgemeenschap kan vallen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [X] geen beroep op de Pauliana had gedaan, maar het hof verwierp dit standpunt en stelde vast dat [X] wel degelijk als deelgenoot kan optreden.

De zaak is complex, met verschillende partijen en juridische argumenten over de levering van aandelen en de rechten van aandeelhouders. Het hof heeft [X] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de stelling dat de aandelen al eerder aan [L] zijn geleverd. De beslissing van het hof houdt in dat verdere bewijsvoering noodzakelijk is om de rechtsgeldigheid van de leveringen en de rechten van [X] vast te stellen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en bewijsvoering.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.104.371/01
Zaaknummer rechtbank : 339302 / HA ZA 09-2706

arrest d.d. 17 juni 2014

inzake

[naam],

wonende te [woonplaats],
appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [X],
advocaat: mr. J.M.L.G. de Jong te Rotterdam,
tegen
1.
[naam] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
2.
[naam],
wonende te [woonplaats],
3.
[naam],
wonende te [woonplaats],
4.
[naam],
wonende te [woonplaats], […],
geïntimeerden in het principaal appel,
appellanten in het incidenteel appel,
hierna gezamenlijk te noemen: [L c.s.] en ieder afzonderlijk [L&H], [N], [S] en [J],
advocaat: mr. drs. G. van der Wende te Capelle aan den IJssel.

Het verdere verloop van het geding

1.1 Voor het verloop van het geding tot aan 9 april 2013 wordt verwezen naar het op die dag uitgesproken arrest van dit hof in het incident. Ter voldoening aan dat arrest heeft [X] een akte houdende overleggen stukken genomen, waarna [L c.s.] een antwoordakte houdende uitlating stukken heeft genomen.
1.2 Vervolgens hebben partijen op 15 april 2014 de zaak doen bepleiten, [X] door haar procesadvocaat en [L c.s.] door haar procesadvocaat en door mr E. den Hartog, beiden advocaat te Capelle aan den IJssel, aan de hand van overgelegde pleitnotities. [L c.s.] heeft nog een productie overgelegd. Ten slotte is arrest gevraagd op de voor het pleidooi ingediende kopiedossiers.

Verdere beoordeling van het hoger beroep

2.1 De rechtbank heeft in haar vonnis van 21 september 2011 onder 2. een aantal feiten vastgesteld. Die feiten zijn tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
2.2 De zaak gaat over het volgende. [X] is op 21 december 1984 in gemeenschap van goederen getrouwd met[naam] (hierna: [T]). [T] heeft samen met zijn broer, [L], op 14 maart 1977 El Gaucho B.V. opgericht. Beide broers kregen bij de oprichting 25 aandelen in de vennootschap. Bij notariële akte van 30 juli 1980 is de naam van de vennootschap gewijzigd in[L&H] Een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en fabrieken voor Rotterdam en Beneden-Maas, afgegeven op 10 december 1992, vermeldt als enig aandeelhouder en bestuurder van [L&H] [L] Hong Djoe.
Op 10 augustus 1995 is tussen [L], aangeduid als [L], en […] [T], aangeduid als [T], een notariële akte, getiteld “Vaststellingsovereenkomst/Levering aandelen” verleden (hierna aangeduid als: vaststellingsovereenkomst). Daarin staat onder meer het volgende:
“- Krachtens de laatst plaatsgevonden hebbende statutenwijziging van dertig juli negentienhonderdtachtig zijn de statuten van de vennootschap gedeeltelijk gewijzigd. Bij die gelegenheid is de naam van de vennootschap veranderd in Horeca Exploitatie-Maatschappij [L&H]
- [L] en [T] stellen zich op het standpunt dat [L] enig aandeelhouder is van de vennootschap. Naar het oordeel van [L] en [T] is [L] in elk geval enig aandeelhouder sedert de datum van de laatste statutenwijziging. Levering van de aandelen door [T] aan [L] heeft volgens hun weten plaatsgevonden. Een exemplaar of afschrift van een akte van levering is niet voorhanden; evenmin is een register van aandeelhouders te traceren.
- [L] is aldus gedurende tenminste vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan de datum van deze akte, aandeelhouder van de vennootschap geweest.
(…)
- Door partijen en vennootschap is voormeld uitgangspunt gehanteerd bij het doen van aangifte van de door de betreffende van hen verschuldigde belasting.
Vaststellingsovereenkomst.
(…)
Partijen stellen hierbij tussen hen, op de voet van artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek, het volgende vast:
1.
De op veertien maart negentienhonderdzevenenzeventig, bij gelegenheid van de oprichting van de vennootschap aan [T] uitgegeven aandelen genummerd 26 tot en met 50 zijn geleverd aan [L].
2.
[L] is aldus houder van alle aandelen genummerd 1 tot en met 50 in de vennootschap. De aandelen zijn mitsdien volledig en onverdeeld eigendom van deze comparant.
3.
Als tijdstip van de levering wordt aangenomen: dertig juli negentienhonderdtachtig.
(…)
Levering.
Voorzover geoordeeld kan worden dat de hiervoor bedoelde levering van de aandelen door [T] aan [L] niet met rechtsgevolg heeft plaatsgevonden en bedoelde vaststelling/bekrachtiging dit rechtsgevolg ook niet bewerkstelligt, wensen partijen deze levering hierbij te verrichten. Daartoe komen partijen het volgende overeen.
a. [T] levert hierbij aan [L] die bij deze voor zich aanvaardt, voormelde met geen enkel beperkt of ander recht bezwaarde volgestorte aandelen in de vennootschap genummerd 26 tot en met 50.
b. Deze levering vindt plaats (naar de toestand) per het tijdstip van de hiervoor gemelde, volgens de vaststelling door partijen plaatsgevonden hebbende levering. (2:196-1BW)”
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 15 juli 1996 is de echtscheiding uitgesproken tussen [X] en [T]. [L] is op 3 oktober 2004 overleden met achterlating van zijn vrouw, [N], en zijn kinderen [S] en [J] als erfgenamen.
3.
[X], procederend voor zichzelf en als deelgenoot in de ontbonden huwelijksgemeenschap, vordert in hoger beroep, verkort weergegeven, (1) voor recht te verklaren dat zij al dan niet als deelgenoot houder is van 25 aandelen in [L&H], (2) [N], [S] en [J] te veroordelen te gehengen en gedogen dat zij haar rechten als aandeelhouder uitoefent en (3) de rechtshandelingen in de notariële akte van 10 augustus 1995 te vernietigen. Zij legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de in de genoemde notariële akte neergelegde rechtshandelingen schijnhandelingen zijn die ertoe dienen te voorkomen dat de aandelen in de huwelijksgemeenschap vallen. De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van een schijnhandeling, maar heeft de vordering afgewezen omdat [X] de rechtshandeling niet op grond van artikel 3:45 BW heeft vernietigd noch een vordering tot vernietiging heeft ingesteld.
4.
Grief 1 in het principaal appel is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [X] geen beroep op de Pauliana heeft gedaan en dat de door [X] gevorderde bestuursmacht en overige aan het aandeelhouderschap verbonden bevoegdheden waartoe ook het stemrecht behoort, niet in de huwelijksgemeenschap vallen.
5.
[X] voert aan dat zij zich niet op de Pauliana heeft beroepen. Dat is ook het oordeel van de rechtbank. In zoverre faalt de grief dan ook.
6.
In - de voorwaardelijk voorgestelde - grief 5 vordert [X] alsnog de vernietiging van de vaststellingsovereenkomst met een beroep op artikel 3:45 B.W.
7.
Deze vordering wordt afgewezen. Zoals [X] zelf aangeeft is zij ten opzichte van [T] en [L] geen schuldeiser die in zijn verhaalsmogelijkheden is benadeeld. Bovendien slaagt het beroep van [L c.s.] op verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging. De vordering is bij memorie van grieven van 17 juli 2012 ingesteld. Toen waren er al drie jaren verlopen sinds de bevoegdheid tot vernietiging aan [X] ten dienste stond, aangezien zij, naar zij zelf stelt, in mei 2006 de vaststellingsovereenkomst onder ogen kreeg.
8.
Wat betreft de door grief 1 opgeworpen vraag of een aandeel – theoretisch – in de huwelijksgemeenschap kan vallen, oordeelt het hof als volgt. Het recht van aandeel is een vermogensrecht; het bestaat uit vermogensrechtelijke componenten en zeggenschapselementen. Het aandeel als vermogensrecht kan in een huwelijksgemeenschap vallen en behoort vanaf de huwelijkssluiting gezamenlijk toe aan de echtgenoten die in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De ontbinding van het huwelijk brengt in de gezamenlijke rechten op de aandelen geen verandering, zolang geen verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap heeft plaatsgevonden. [X] blijft dus mede-rechthebbende van de vermogensrechtelijke component. Zij kan dus wel als deelgenoot namens de ontbonden huwelijksgemeenschap een verklaring voor recht vorderen dat de aandelen in die gemeenschap vallen, maar zij kan geen verklaring voor recht verkrijgen dat de goederen alleen aan haar behoren, zolang de aandelen niet bij de verdeling aan haar zijn toegescheiden. Grief 1 slaagt dus in zoverre, dat [X] als deelgenoot in de ontbonden huwelijksgemeenschap een vordering kan instellen.
9.
Aangezien de verklaring voor recht ook kan worden ingeroepen tegen [N], [S] en [J], die zich op het standpunt stellen dat zij als erfgenamen van [L] rechthebbenden zijn op de aandelen in de vennootschap [L&H], wordt het verweer van [L c.s.] dat [X] niet ontvankelijk is in haar vordering jegens deze drie partijen verworpen.
10.
De tweede grief 3 betreft het beroep van [X] op art. 7:903 BW. [X] stelt zich op het standpunt dat de vaststellingsovereenkomst de vaststelling behelst dat in het verleden levering heeft plaatsgevonden en daarmee onder het bereik van art. 7:903 BW valt. Dat standpunt wordt verworpen omdat, wat er verder zij van het antwoord op de vraag of de vaststelling (uitsluitend) een vaststelling omtrent het verleden inhoudt, [X] geen derde is in de zin van dat artikel, en zich dus niet op de door die bepaling geboden bescherming kan beroepen. Zij beroept zich er immers op dat zij de aandelen door boedelmenging heeft verkregen. Die verkrijging vindt plaats onder algemene titel, waardoor zij ten aanzien van de aldus verworven vermogensrechten dezelfde rechtspositie inneemt als degene die deze rechten aanbrengt.
11.
Grief 2 in het principaal appel betreft de vraag op wie de last rust te bewijzen dat de vaststellingsovereenkomst een schijnhandeling is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bewijslast op [X] rust. [X] bestrijdt dat oordeel.
12.
Het hof oordeelt als volgt. Partijen zijn het erover eens dat [T] en [L] bij de oprichting van de latere [L] en Hassan B.V. elk 25 aandelen hebben genomen. [L c.s.] voert aan dat [T] omstreeks 1980 de aandelen aan [L] heeft geleverd, ook al zijn de daarvoor destijds geldende voorschriften niet in acht genomen. Volgens [L c.s.] hebben [L] en [T] zich sinds 1980 gedragen alsof de aandelen toebehoorden aan [L] alleen. [X] betwist dat. De bewijslast van de stelling van [L c.s.] dat levering van de aandelen al in de jaren tachtig heeft plaatsgevonden (en dat op een gebrek daarin geen beroep meer mogelijk is) rust op [L c.s.]
13.
[L c.s.] heeft het volgende aangevoerd om zijn stelling te bewijzen.
A. Stukken waaruit moet blijken dat [L] enig aandeelhouder was. Hoewel de statuten van El Gaucho B.V. in artikel 11 voor aan- en verkoop van onroerende zaken de goedkeuring van de vergadering van aandeelhouders vereist, wordt op 26 juni 1980 door alleen [L] een volmacht gegeven uit naam van El Gaucho B.V. tot aankoop van een pand door die vennootschap.
Een op 30 oktober 1985 geregistreerde overeenkomst van koop vermeldt als verkoper[…] [L], optredend als direkteur en enig aandeelhouder van [L&H] In een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rotterdam en de Beneden-Maas van 10 december 1992 staat [L] vermeld als enig aandeelhouder. Notaris H. Linssen schrijft in een brief van 29 augustus 2007 dat de door zijn ambtsvoorganger, mr. J.G. Millenaar, verleden akte (waarin de vaststellingsovereenkomst is neergelegd) vermeldt dat het enig aandeelhouderschap van […] [L] blijkt uit diverse belastingaangiftes. […], van 1990 tot en met 1998 als boekhouder verbonden aan [L&H] verklaart in een e-mailbericht van 13 juni 2007, dat [T] en [L] ten tijde van het vaststellen van de feitelijke situatie (bedoeld zal zijn de vaststellingsovereenkomst) bij hem op kantoor ter bespreking zijn geweest en beide personen toen nadrukkelijk te kennen hebben gegeven dat [L] enig directeur en aandeelhouder was van de onderneming [L&H] Dezelfde Tillema heeft in een e-mailbericht van 28 maart 2014 verklaard dat hij in de periode 1991-1997 de fiscale aangiften van [L] en van [L&H] heeft verzorgd en in die periode in de aangifte van de vennootschapsbelasting van de B.V. [L] als enig aandeelhouder is verantwoord.
B. Stukken waaruit moet blijken dat [T] na de overdracht van zijn aandelen, met een onderbreking tijdens zijn verblijf in Spanje, alleen als werknemer in dienst was bij zijn broer [L]. Overgelegd zijn de salarisspecificatie van april 1980, een loonstrook over mei 1993, het pensioenoverzicht van Stichting Bedrijfspensionfonds Horecabedrijf van oktober 1994 en het statusoverzicht van het Gak van 11 december 1998.
14.
Het hof is van oordeel dat [L c.s.] met deze stukken voorshands heeft bewezen dat [T] en [L] reeds lang voor 1995 hebben beoogd de aandelen van [T] aan [L] te leveren en zich in die tijd steeds hebben gedragen alsof [L] de enige rechthebbende op de aandelen in El Gaucho B.V. was. Dat heeft tweeërlei gevolg. In de eerste plaats kan, afhankelijk van de vraag welk onderdeel aan de levering ontbrak, op het gebrek in de levering geen beroep meer worden gedaan, als de vennootschap de levering gedurende vijf jaar als geldig heeft aanvaard. In de tweede plaats, en dat is in het kader van de discussie over de vraag of de vaststellingsovereenkomst een schijnhandeling is het meest relevant, moet naar het oordeel van het hof op grond van het voorshands bewezen feit van een reeds lange tijd tevoren beoogde levering als vaststaand worden aangenomen dat de vaststellingsovereenkomst van 10 augustus 1995 geen schijnhandeling is, aangezien zij ertoe diende de feitelijk reeds lang bestaande situatie te formaliseren.
15.
[X] mag tegenbewijs leveren tegen het voorshands bewezen geachte feit. Zij heeft voorafgaand aan deze procedure een voorlopig getuigenverhoor doen houden met betrekking tot de vraag of de vaststellingsovereenkomst van 10 augustus 1995 een schijnhandeling is. Het verhoor was niet specifiek gericht op de vraag of [T] en [L] reeds ver voor 1995 hebben beoogd de aandelen van [T] aan [L] te leveren en of zij zich hebben gedragen alsof [L] de enige rechthebbende is op de aandelen in El Gaucho B.V.
[S] heeft niets terzake dienends kunnen verklaren. [T] heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd, zodat aan het waarheidsgehalte van zijn verklaringen moet worden getwijfeld.
Een zuster van [T] en [L], […] [T], hun zwager, […], en een neef (oomzegger), […], hebben een verklaring afgelegd waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een schijnhandeling. Een tweede zuster,[…] [T], heeft ten overstaan van notaris mr. Aniel Radjeshkumar Autar een daarmee strokende verklaring afgelegd.
[N] en […], sinds 1991 de boekhouder van[L&H], hebben een verklaring afgelegd die het standpunt van [L c.s.] ondersteunt.
16.
Het hof heeft, gelet op de door [L c.s.] overgelegde stukken en gezien de inhoudelijke betwisting door [L c.s.] van de inhoud en de motieven van de afgelegde verklaringen, behoefte om zelf getuigen te horen. Daarom zal [X] worden toegelaten tot het leveren van (nader) tegenbewijs tegen het voorshands bewezen geachte feit dat [T] en [L] reeds ver voor 1995 beoogden om de aandelen van [T] in El Gaucho B.V. aan [L] te leveren en dat zij zich sinds die tijd hebben gedragen alsof [L] de enige rechthebbende op de aandelen in El Gaucho B.V. was. Aangezien het voorlopig getuigenverhoor was gericht op het bewijs van een ander punt dan deze bewijsopdracht, bestaat er geen bezwaar tegen dat partijen dezelfde getuigen doen horen.
17.
De slotsom van het voorgaande is dat [X] zal worden toegelaten tot het in rov. 16. omschreven bewijs. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

Beslissing

Het hof:
- laat [X] toe tot het in rov. 16. omschreven bewijs;
- bepaalt dat, indien [X] getuigen wil doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag ten overstaan van de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. M.M. Olthof, op maandag
5 augustus 2014 om 13.30 uur;
- bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen en de te horen getuigen in de maanden augustus tot en met november van 2014, opgeeft dan verhinderd te zijn, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de getuigenverhoren zal vaststellen;
- verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat overlegging daarvan voor het getuigenverhoor niet nodig is;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M. Olthof, A.A. Rijperman en J.G.B. Pikkemaat en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juni 2014 in aanwezigheid van de griffier.