ECLI:NL:GHDHA:2014:1871

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2014
Publicatiedatum
5 juni 2014
Zaaknummer
200.116.877
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • A. Labohm
  • M. van Kempen
  • J. Stollenwerck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot het te gelde maken van onroerend goed in het kader van echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot het te gelde maken van twee woningen in het kader van een echtscheiding. De vrouw, appellante, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 augustus 2012, waarin de rechtbank de gevraagde machtiging had geweigerd. De vrouw vorderde dat het hof het vonnis zou vernietigen en haar zou machtigen om de woningen te verkopen. De man, geïntimeerde, voerde verweer en stelde dat de belangen van de vrouw niet zwaarder wogen dan die van hem.

Het hof overwoog dat ingevolge artikel 3:174 BW de rechter een deelgenoot kan machtigen tot het te gelde maken van een gemeenschappelijk goed, mits er gewichtige redenen zijn. Het hof constateerde dat de vrouw al geruime tijd in een onzekere financiële situatie verkeerde en dat de man zijn baan had verloren, wat de verkoop van de woningen bemoeilijkte. De rechtbank had in haar eerdere vonnis de belangen van de man zwaarder laten wegen, maar het hof kwam tot de conclusie dat de omstandigheden waren veranderd en dat het belang van de vrouw bij verkoop nu zwaarder woog.

Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en machtigde de vrouw tot het te gelde maken van de woningen op de vrije woningmarkt, met de verplichting voor de man om zijn medewerking te verlenen aan de notariële levering na verkoop. Tevens werd bepaald dat de proceskosten tussen partijen werden gecompenseerd, zodat ieder zijn eigen kosten droeg. Het hof wees af wat verder was gevorderd.

Uitspraak

GERECHTSHOF Den Haag

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.116.877
Zaak-rolnummer Rechtbank : 413562 / HA ZA 12-233
arrest van 29april 2014
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. N.J.R.M Elings te Den Haag,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. F. Arslan te Den Haag.

1.Het geding

Bij exploot van 6 november 2012 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis 8 augustus 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij memorie van grieven heeft de vrouw 4 grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft man de grieven bestreden.
De man heeft slechts wat losse processtukken aan het hof verstrekt. Ondanks dat het hof daarom had verzocht, heeft vervolgens alleen de vrouw een compleet procesdossier aan het hof overgelegd.

2.Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.
2. Door de vrouw wordt gevorderd: voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector civiel, gewezen op 8 augustus 2012, te vernietigen en opnieuw rechtdoende, het door appellante gevorderde toe te wijzen en geïntimeerde te veroordelen tot betaling van de kosten in beide instanties.
Kern van het geschil
3. De vrouw wenst op grond van artikel 3:174 BW een machtiging te verkrijgen tot het te gelde maken van de woning aan het [adres een] en het appartement [adres twee], en meer in het bijzonder haar te machtigen om alles te mogen doen wat noodzakelijk is voor verkoop van deze onroerende goederen, in dit geval de woningen - primair in het openbaar - te laten verkopen. In het kader van de belangenafweging tussen de man en de vrouw heeft de rechtbank de betreffende machtiging niet verstrekt.
4. Gezien de onderlinge samenhang van de grieven bespreekt het hof de grieven zoveel mogelijk gezamenlijk.
5. De vrouw is van mening dat de rechtbank ten onrechte het belang van de vrouw bij verkoop van de onroerende zaken niet zwaarder heeft laten wegen dan het belang van de man om niet tot verkoop van de in r.o. 3 vermelde onroerende zaken over te gaan.
6. Door de vrouw is onder meer het navolgende aangevoerd:
  • onmiddellijk na de zitting in eerste aanleg heeft de vrouw brieven aan de rechtbank en de man verzonden waaruit blijkt dat zij wel aangesproken wordt door schuldeisers;
  • de bank heeft niet ingestemd met verhuur van de woning; zie de brief van de Rabobank van 21 december 2012;
  • nu de huurders zonder toestemming van de vrouw en zonder toestemming van de Rabobank in de woning verblijven, kan men spreken van een onrechtmatige situatie;
  • een actieve verkoophouding van de man is gewenst. Nu hij dit nalaat schaadt de man het belang van de vrouw bij een snelle verkoop;
  • indien overleg mogelijk was dan waren de door de vrouw gevoerde gerechtelijke procedures niet nodig geweest.
7. Door de man is verweer gevoerd. Door de man is onder meer het navolgende naar voren gebracht:
  • er zijn geen betalingsachterstanden. De vrouw heeft nimmer enig bedrag hoeven te betalen;
  • in de periode van 2007 tot en met 2012 is de vrouw nimmer aangesproken door de VvE;
  • de bank had ingestemd met het verhuren van het pand;
  • dat de vrouw de huurovereenkomst wenst te vernietigen heeft met oud zeer te maken;
  • hij heeft een actieve houding gehad bij verkoop van de woning. Hoe actief kan je zijn in een markt die volledig is ingestort;
  • door de forse daling van de huizenprijzen zijn ook de woningen van partijen in waarde gedaald zodat bij verkoop partijen met een fikse restschuld komen te zitten;
  • waarschijnlijk komen partijen in de schuldsanering terecht;
  • de woning te [adres twee] wordt bewoond door de man;
  • de man is zijn baan kwijtgeraakt. Hij heeft een periode een WW-uitkering verkregen en heeft momenteel geen inkomsten daar hij geen werk heeft en niet in aanmerking komt voor een bijstandsuitkering. Hij heeft een bedrijf opgezet; dit bedrijf is zo jong dat het niet mogelijk is om te voldoen aan zijn verplichtingen.
8. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 3:174 lid 1 BW kan de rechter die ter zake van een vordering tot verdeling bevoegd is, een deelgenoot op diens verzoek om gewichtige redenen machtigen tot het te gelde maken van een gemeenschappelijk goed. Ingevolge voormelde bepaling dient de rechter tot een afweging van de belangen tussen de deelgenoten te komen.
9. Van een deelgenoot in een gemeenschap kan in beginsel niet worden verlangd dat hij/zij in die onverdeeldheid blijft verkeren.
10. Uit de gewisselde stukken volgt dat partijen op 17 december 2009 met elkaar een echtscheidingsconvenant hebben gesloten. In dit convenant hebben partijen met elkaar een regeling getroffen met betrekking tot de verdeling van het onroerend goed te [adres een] alsmede met betrekking tot het onroerend goed te [adres twee]. Wat de onroerende zaak aan het [adres een] betreft, zijn partijen in het convenant overeengekomen dat die zal worden verkocht. De onroerende zaak [adres twee] zou volgens die overeenkomst worden toegedeeld aan de man onder de verplichting de hypothecaire lening waarvoor deze zaak is verbonden geheel voor zijn rekening te nemen. Bovendien dient de man er voor te zorgen dat de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid met betrekking tot die schuld wordt ontslagen.
11. Inmiddels is een periode van ruim 4 jaar verstrekken met betrekking tot de verdeling van de hiervoor vermelde onroerende zaken. Als gevolg van marktomstandigheden op de onroerendgoedmarkt is de woning te [adres een] tot op heden niet verkocht. De man is zijn baan kwijtgeraakt en heeft geen of slechts beperkte inkomsten.
12. De rechtsrelatie van deelgenoten in een onverdeelde gemeenschap wordt mede beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Wat redelijk en billijk is, is afhankelijk van alle feiten en omstandigheden. De rechtsverhouding tussen deelgenoten kan met zich mede brengen dat gedurende een bepaalde periode geen einde kan worden gemaakt aan een onverdeeldheid van een gemeenschap. Een omstandigheid kan zijn dat een goed slechts met een groot verlies kan worden verkocht en dit verlies kan worden voorkomen indien enige tijd gewacht wordt met verkoop. De huidige onroerendgoedmarkt verkeert al jaren lang in een neergaande spiraal. Uit de onderhavige stukken volgt dat de man al ruim vier jaar doende is om de woning te [adres een] te verkopen. Tot op heden is dit niet gelukt. De man is inmiddels zijn baan kwijtgeraakt en zijn inkomstenbron is onzeker geworden. Gezien het tijdsverloop en het daardoor optredende gevaar van waardevermindering ,alsmede de onzekerheid met betrekking tot de inkomenssituatie van de man - waardoor niet meer kan worden voldaan aan de verplichtingen uit hoofde van de hypothecaire geldlening - weegt het hof het belang van de vrouw thans zwaarder om te komen tot verkoop van de onroerende zaken. Dit geldt temeer nu het duidelijk is dat de vrouw niet zal worden ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid gezien het inkomen van de man. Het hof zal de vrouw niet machtigen tot het openbaar doen verkopen vanwege het feit van algemene bekendheid dat dan doorgaans een lagere verkoopopbrengst wordt gerealiseerd. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis overigens ook voorzien dat het tijdsverloop tot een andere beslissing kan leiden dan de rechtbank heeft genomen. Het hof verwijst naar r.o 4.9.
Vernietiging
13. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen dient het bestreden vonnis te worden vernietigd en de vordering van de vrouw in eerste aanleg alsnog gedeeltelijk te worden toegewezen.
14. Het hof gaat er van uit dat de man zijn medewerking zal verlenen aan de uitvoering van dit arrest. Het hof zal derhalve geen dwangsom aan de man opleggen.
Bewijsaanbod
15. Gelet op het vorenstaande ziet het hof geen aanleiding om het bewijsaanbod zoals gedaan door de man noch het bewijsaanbod zoals gedaan door de vrouw toe te wijzen.
Proceskosten
16. Gezien het feit dat er sprake is van ex-echtgenoten acht het hof het redelijk en billijk dat de proceskosten worden gecompenseerd en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis van 8 augustus 2012 van de rechtbank Den Haag tussen de partijen gewezen en in zoverre opnieuw rechtdoende:
machtigt de vrouw tot het te gelde maken van het onroerend goed, te[adres een], op de vrije woningmarkt door middel van verkoop door tussenkomst van een NVM makelaar te Rijswijk, tegen een door de makelaar geadviseerde verkoopprijs;
veroordeelt de man om na verkoop zijn medewerking te verlenen aan de notariële levering van de hiervoor vermelde onroerende zaak;
machtigt de vrouw tot het te gelde maken van het onroerend goed, te [adres twee], op de vrije woningmarkt door middel van verkoop door tussenkomst van een NVM makelaar te Rijswijk, tegen een door de makelaar geadviseerde verkoopprijs;
veroordeelt de man om na verkoop zijn medewerking te verlenen aan de notariële levering van de hiervoor vermelde onroerende zaak;
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, van Kempen en Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 april 2014 in aanwezigheid van de griffier.