ECLI:NL:GHDHA:2014:1870

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2014
Publicatiedatum
5 juni 2014
Zaaknummer
2200595910
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door een werknemer van een scholengemeenschap met valse sleutels

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1964, was werkzaam als hoofd administratie bij de Openbare Scholengemeenschap [A] en heeft in de periode van 3 januari 2007 tot en met 16 februari 2008 in totaal € 206.850,- gestolen van zijn werkgever. De verdachte maakte misbruik van het vertrouwen dat in hem was gesteld door met een onbevoegd gebruikte bankpas en bijbehorende pincode geldbedragen te pinnen uit de rekening van de school. De school heeft hierdoor niet alleen financiële schade geleden, maar ook tijd en middelen moeten investeren in het onderzoek naar de diefstal en het terugvorderen van het gestolen bedrag.

Het hof heeft de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf geëist, maar het hof heeft uiteindelijk de straf bevestigd, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zonder toestemming van de adjunct-directeur pinopnames heeft verricht en dat er geen andere personen konden worden uitgesloten als pleger van de feiten. De vordering van de benadeelde partij, de Stichting [B], tot schadevergoeding van € 206.850,- is volledig toegewezen, aangezien de schade een rechtstreeks gevolg was van de bewezenverklaarde feiten.

Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en heeft hem verplicht om het schadebedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken op de zitting van 6 juni 2014.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-005959-10
Parketnummer: 10-712247-09
Datum uitspraak: 6 juni 2014
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 19 november 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
adres: [adres verdachte].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van
15 augustus 2011, 19 april 2013 (voortgezet op 2 mei 2013) en 26 mei 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toegewezen, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, een en ander als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, in of omstreeks de periode van 03 januari 2007 tot en met 16 februari 2008 te Spijkenisse en/of Ridderkerk en/of Rotterdam en/of Oostkapelle, gemeente Veere, en/of Middelburg, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een geldautomaat heeft weggenomen een of meer geldbedrag(en) (in totaal 206.850 euro), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan Openbare Scholengemeenschap [A] en/of Stichting [B], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte (telkens) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door met een onbevoegd gebruikte bankpas met bijbehorende pincode een of meer geldbedrag(en) te pinnen;
en/of
hij, in de periode van 3 januari 2007 tot en met
16 februari 2008 te Spijkenisse en/of Ridderkerk en/of Rotterdam en/of Oostkapelle, gemeente Veere, en/of Middelburg, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk een of meer geldbedrag(en), (in totaal 206.850 euro), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan Openbare Scholengemeenschap [A] en/of Stichting [B], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van voornoemde Openbare Scholengemeenschap [A] en/of Stichting [B], in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich had, (telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsoverwegingen
Namens de verdachte heeft de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde, een en ander overeenkomstig de door hem overgelegde pleitaantekeningen.
Het hof stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep het volgende vast.
De verdachte is op 1 november 2006 in dienst getreden van de Openbare Scholengemeenschap [A], ressorterend onder Stichting [B] (hierna: de school) in de functie van hoofd administratie en beheerde de financiële boekhouding van de school. De verdachte was tezamen met de aangever [C], een adjunct-directeur van de school, (hierna: de adjunct-directeur) geautoriseerd tot het doen van overboekingen en betalingen.
De school had vijf bankrekeningen, waaronder een Postbankrekening, een rekening bij de Bank der Nederlandse Gemeenten (BNG) en een rekening bij de Fortisbank met nummer [nummer bankrekening]. In de periode van 3 januari 2007 tot en met 16 februari 2008 is met de bankpas nummer 017, toebehorende aan de adjunct-directeur en behorende bij de rekening van de Fortisbank, een bedrag van € 206.850,- gepind van de Fortis bankrekening van de school. In totaal is 159 keer gepind, bijna iedere keer een bedrag van € 1.250,- per opname.
De verdachte heeft vanaf de Postbankrekening en de
BNG-rekening bedragen, telkens tussen 9.500 en 25.000 euro, overgeboekt naar de Fortis-rekening.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende dat hij de pinpas met nummer 017 en het briefje waarop de daarbij behorende pincode stond op enig moment in de kluis van de school heeft gezien, vloeit voort dat hij toegang heeft gehad tot deze pinpas en daarbij behorende pincode.
Voorts constateert het hof dat de adressen waar de pinopnames hebben plaatsgevonden, onder andere in Spijkenisse, Ridderkerk, Rhoon, Rotterdam en Middelburg, passen bij locaties waar de verdachte in zijn privéleven kwam, te weten zijn woonplaats [gemeente U], het adres van zijn schoonouders aan de [adres V in de gemeente W] en in de periode van 4 tot en met 23 augustus 2007 zijn vakantie-adres in [provincie X], alsmede bij de route van zijn woonplaats [gemeente U] naar de school in [gemeente Y].
Bovendien blijkt uit de zendmastgegevens van de telefoon van de verdachte in de periode van 3 januari 2007 tot en met 1 maart 2008 dat deze gegevens overeenkomsten vertonen met de locaties waar de pinopnames hebben plaatsgevonden en de aanwezigheid van de verdachte op die locaties geen enkele keer uitsluiten. Daarbij hecht het hof bijzondere waarde aan de opnames die in [gemeente Z] hebben plaatsgevonden, in een periode waarin de verdachte in [provincie X] op vakantie was, waarbij opvalt dat op de voorlaatste dag van de vakantie is gepind in [gemeente V], welk gegeven verklaarbaar is gezien de verklaring van de verdachte dat hij vóór het einde van de vakantie een keer op en neer is gereden naar huis om alvast spullen weg te brengen.
Het hof neemt voorts in aanmerking dat het patroon van de overschrijvingen van de BNG-rekening en de Postbankrekening naar de Fortis-rekening correspondeert met het patroon van de pinopnames.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat hij geen bedragen kon overboeken zonder goedkeuring van de adjunct-directeur, vindt naar het oordeel van het hof alleen daarom al geen steun in het dossier, nu de verdachte zelf ten overstaan van de politie heeft verklaard dat hij op eigen initiatief de
BNG-rekening heeft afgeroomd naar de Fortis-rekening en dat de adjunct-directeur hier achteraf goedkeuring voor heeft gegeven. Dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op deze verklaring is teruggekomen, kan hieraan niet afdoen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de adjunct-directeur heeft verklaard dat deze overschrijvingen (en de pinopnames) zonder zijn goedkeuring zijn geschied.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging voorts aangevoerd dat andere personen niet kunnen worden uitgesloten als pleger van het tenlastegelegde feit. Naar het oordeel van het hof biedt het dossier evenwel geen aanknopingspunten voor de stelling dat andere personen dan de verdachte het ten laste gelegde hebben begaan.
Voorts heeft de verdediging in aanvulling op de pleitnotities nog betoogd dat de verdachte een alibi heeft voor de pintransactie op 14 september 2007, omdat hij die dag van 14.00 uur tot 15.30 uur een overleg had met dhr. [betrokkene D]. Het hof acht niet aannemelijk dat dit overleg is doorgegaan, gelet op de verklaring van de getuige [getuige E], inhoudende dat dit gesprek wel gepland was, maar niet tussen deze tijdstippen heeft kunnen plaatsvinden aangezien dhr. [betrokkene D] op deze tijdstippen andere bezigheden had.
Op grond van het voorgaande acht het hof bewezen dat de verdachte zonder dat hij daartoe was gerechtigd pinopnames heeft verricht.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, in de periode van 03 januari 2007 tot en met 16 februari 2008 te Spijkenisse en Ridderkerk en Rotterdam en Middelburg, in elk geval in Nederland, meermalen telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geldautomaat heeft weggenomen een geldbedrag (in totaal 206.850 euro) toebehorende aan Openbare Scholengemeenschap [A] en/of Stichting [B], waarbij verdachte telkens het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door met een onbevoegd gebruikte bankpas met bijbehorende pincode een geldbedrag te pinnen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft in een periode van ruim twaalf maanden in totaal € 206.850,- gestolen van zijn werkgever, een scholengemeenschap. Met deze handelwijze heeft de verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in hem werd gesteld. De school heeft hierdoor financiële schade geleden en tevens tijd en geld moeten investeren om de diefstal te onderzoeken en het gestolen geldbedrag terug te vorderen.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 mei 2014, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder - zij het een groot aantal jaren geleden - ter zake van verduistering en oplichting. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft het hof in aanmerking genomen de omstandigheid dat de redelijke termijn is overschreden, nu de behandeling in eerste aanleg respectievelijk in hoger beroep niet binnen twee jaar is afgerond. De behandeling van het hoger beroep bedraagt zelfs ruim drieënhalf jaar. Het hof overweegt daarbij dat de grove overschrijding ten aanzien van de behandeling in hoger beroep te wijten is aan verzoeken van de verdediging en aan de onvolledigheid van het dossier.
Naar het oordeel van het hof doet de door de rechtbank opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, onvoldoende recht aan de bewezen verklaarde feiten. Het hof acht in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, gerechtvaardigd, waarbij het hof rekening houdt met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Gelet echter op de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep – is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft de Stichting [B] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade tot een bedrag van in totaal € 216.474,99.
Als gemachtigde van de benadeelde partij de Stichting [B] heeft mr. [naam raadsman] zich in hoger beroep gesteld. In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen en in hoger beroep gevorderde bedrag van € 206.850,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 206.850,- ter zake van materiële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve geheel worden toegewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 206.850,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer,
de Stichting [B].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (
zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (
twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij, Stichting [B]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, Stichting [B], ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 206.850,- (tweehonderdzesduizend achthonderdvijftig euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Stichting [B], een bedrag te betalen van
€ 206.850,-(tweehonderdzesduizend achthonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J. de Haan-Boerdijk, mr. M.J.J. van den Honert en mr. C.M. le Clercq-Meijer, in bijzijn van de griffier mr. C.J.A. Sabatier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 juni 2014.
mr. C.M. le Clercq-Meijer is buiten staat dit arrest te ondertekenen.