ECLI:NL:GHDHA:2014:1869

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2014
Publicatiedatum
5 juni 2014
Zaaknummer
200.133.967/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Mink
  • H. Husson
  • K. Kamminga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beslag en ontruiming in nalatenschapskwestie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding betreffende de nalatenschap van een erflater. De vereffenaar van de nalatenschap heeft beslag gelegd op de rekening van de vrouw met wie de erflater samenwoonde, omdat zij een bedrag van € 50.000,- van de rekening-courant van de erflater naar haar eigen rekening heeft overgemaakt. De vrouw stelt dat dit bedrag is gebruikt voor de bedrijfsvoering van de erflater. Het Gerechtshof Den Haag heeft de omvang van de vordering waarvoor beslag is gelegd beperkt tot € 20.000,- en de ontruiming van de woning van de erflater afgewezen. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de beslaglegging en de vereffenaar heeft de vordering tot ontruiming van de woning van de erflater ingediend. Het hof heeft geoordeeld dat de vereffenaar niet voldoende spoedeisend belang heeft aangetoond voor de ontruiming van de woning. De proceskosten zijn toegewezen aan de vrouw, waarbij de vereffenaar in het ongelijk is gesteld in het principaal appel. Het hof heeft de proceskostenveroordeling van de rechtbank bekrachtigd en de kosten van het incidenteel appel gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.133.967/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/10/430328/KG ZA 13-814

arrest van 29 april 2014

inzake
[de vereffenaar],
in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [erflater],
kantoorhoudende te [woonplaats],
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vereffenaar,
advocaat: mr. M.N.R. Nasrullah te Rotterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J. Marges te Rotterdam.

Het geding

Bij exploot van 13 september 2013 is de vereffenaar in hoger beroep gekomen van het vonnis in kort geding gewezen door de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam op 16 augustus 2013 tussen de vrouw als eiseres in conventie en verweerster in reconventie en de vereffenaar als gedaagde in conventie en eiser in reconventie. Dit vonnis hierna te vermelden als: het bestreden vonnis.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij memorie van grieven heeft de vereffenaar twee grieven aangevoerd, waarvan de eerste zes deelgrieven bevat.
Bij memorie van antwoord, tevens houdende incidenteel appel, heeft de vrouw de grieven bestreden en twee grieven aangevoerd.
Bij memorie van antwoord in incidenteel appel heeft de vereffenaar de grieven van de vrouw in incidenteel appel bestreden en tevens een akte houdende overlegging productie genomen.
Beide partijen hebben hun procesdossiers aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1.
Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten. Voor zover het hof hieronder niet in gaat op de door de vereffenaar bestreden en gestelde nieuwe feiten geldt dat het hof die niet relevant acht voor zijn oordeel.
2.
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter in conventie de vordering waarvoor door de vereffenaar beslagen zijn gelegd nader begroot op € 22.000,-. De vereffenaar is veroordeeld het ten laste van de vrouw onder ING gelegde beslag binnen 72 uur na betekening van het vonnis op te heffen op verbeurte van een dwangsom. Het vonnis is tot zover uitvoerbaar verklaard, de proceskosten zijn gecompenseerd en het meer of anders gevorderde is afgewezen. In reconventie is de vordering van de vereffenaar tot ontruiming van de woning van [erflater] (hierna: erflater) te [adres] (hierna: de woning), alsmede zijn vordering aangaande de proceskostenveroordeling afgewezen en is hij, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten veroordeeld.
3.
De vereffenaar vordert bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis te vernietigen, en in conventie de vorderingen van de vrouw op de vereffenaar alsnog en integraal af te wijzen, in reconventie de vorderingen van de vereffenaar op de vrouw alsnog en integraal toe te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten in zowel conventie als reconventie van beide instanties, een bedrag aan salaris voor de advocaat van de vereffenaar daaronder begrepen en, indien de vrouw deze kosten niet binnen acht dagen, althans een door het hof redelijk geachte termijn na het in dezen te wijzen arrest heeft voldaan, vermeerderd met het nasalaris advocaat.
4.
De vrouw concludeert tot het bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, vernietigen van het bestreden vonnis,
het hof begrijpt: voor zover in incidenteel appel aan het oordeel van het hof onderworpen, door de vorderingen van de vrouw in conventie integraal toe te wijzen en in reconventie de vordering van de vereffenaar af te wijzen, met veroordeling van de vereffenaar in de proceskosten in zowel conventie als reconventie van beide instanties.
5.
In zijn memorie van antwoord in incidenteel appel concludeert de vereffenaar tot afwijzing van het incidenteel hoger beroep, met veroordeling van de vrouw in incidenteel appel in de kosten van het incidenteel hoger beroep.

Het geschil

6.
In geschil is vooreerst het door de vereffenaar ten laste van de vrouw gelegde conservatoire (derden)beslag onder de ING Bank N.V. (verder: ING) en Nationale-Nederlanden Schadeverzekerings Maatschappij N.V. (verder N.N.). De vereffenaar heeft voormelde beslagen gelegd omdat de vrouw kort na het overlijden van erflater – met wie zij een affectieve relatie onderhield en met wie zij sinds september 2008 samenwoonde – een bedrag van € 50.000,- van de rekening-courant van erflater heeft overgemaakt naar haar eigen rekening. De vrouw stelt dat zij dit heeft gedaan om de lopende bedrijfskosten van de onderneming van erflater te kunnen voldoen, in afwachting van de verdere afwikkeling. De vrouw verrichtte ook tijdens het leven van erflater werkzaamheden in en voor zijn bedrijf.
Voorts is in geschil de vordering tot de ontruiming van de woning van erflater. De vrouw en haar dochter zijn na het overlijden van de erflater in deze woning blijven wonen.

Conservatoir beslag

7.
Gelet op de onderlinge samenhang van de grieven zal het hof deze zo veel mogelijk gezamenlijk bespreken.
8.
De vereffenaar is het niet eens met de uitgesproken opheffing van het ten laste van de vrouw onder de ING gelegde beslag en de beperking van het onder N.N. gelegde beslag tot een bedrag van € 22.000,-. Volgens de vereffenaar heeft de vrouw sinds het overlijden van de erflater tot op heden de nalatenschap stelselmatig getracht te benadelen alsmede deze ook daadwerkelijk benadeeld. Daartoe heeft hij in het bijzonder het navolgende aangevoerd:
  • de vereffenaar heeft, anders dan de rechtbank overweegt, geen rechtstreeks contact met de accountant van erflater en kan dus niet over de daar berustende onderliggende stukken beschikken ter zake de betalingen van de vrouw gedaan met nalatenschapsgelden;
  • de rechtbank had moeten vaststellen dat de vrouw de auto Toyota Landcruiser buiten de verzegelde nalatenschap heeft gehouden;
  • uit de bij de memorie van antwoord overgelegde getuigenverklaring van mevrouw [naam], moeder en wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige erfgename van erflater, blijkt dat de vrouw nalatenschapsgelden en -goederen buiten de boedelomschrijving en buiten de verzegeling van de nalatenschap heeft gehouden;
  • de rechtbank had moeten vaststellen dat de vrouw geen inkomen geniet. Het is verdacht dat de vrouw zelf betaalt voor haar rechtsbijstand, dat zij, ondanks dat zij geen inkomen geniet, een bedrag van € 20.294,80 op haar rekening heeft staan en dat zij heeft doen voorkomen dat de auto Toyota Landcruiser van haar was.
De vereffenaar stelt dat vanwege de door hem genoemde gedragingen van de vrouw op haar een verzwaarde bewijslast dient te rusten.
9.
De vrouw heeft de stellingen van de vereffenaar gemotiveerd betwist. Zij is het er van haar kant niet mee eens dat de rechtbank niet alle ten laste van haar gelegde beslagen heeft opgeheven. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • de vereffenaar wist dat de vrouw een bedrag van € 50.000,- van de rekening van erflater naar haar privérekening had laten overschrijven. Het beslag is gelegd zonder de vrouw eerst een verzoek tot terugbetaling te doen;
  • de beslaglegging was onnodig omdat de vrouw bereid was geweest terug te betalen. Daarnaast had zij zekerheid kunnen stellen. Er was geen enkele aanleiding te vrezen dat de vrouw geen verhaal zou kunnen bieden;
  • in de belangenafweging dient te worden meegenomen dat de vrouw na het overlijden van erflater van 26 mei 2012 tot en met december 2012 in zijn onderneming heeft doorgewerkt zonder financiële vergoeding.
Tevens is de vrouw van mening dat de door haar aan de advocatenmaatschap gedane betalingen ten laste van de nalatenschap van erflater dienen te komen.
10.
Het hof ziet aanleiding eerst in te gaan op het incidentele appel van de vrouw. De rechtbank acht voorshands voldoende aannemelijk dat de vrouw een bedrag van € 55.862,32 van de nalatenschap onder zich had en dat zij daarvan € 39.006,19 heeft aangewend ten behoeve van (de bedrijfsvoering van) de onderneming van erflater. Resteert een bedrag van € 16.856,13 waarvoor het beslag terecht is gelegd. Vermeerderd met een bedrag aan rente en kosten is de vordering door de rechtbank opnieuw begroot op € 22.000,-.
In haar grief stelt de vrouw naar het voorlopige oordeel van het hof terecht dat de door haar aan de advocatenmaatschap gedane en onderbouwde betalingen van € 1.040,06 + € 278,80 = € 1.318,86 ten laste van de nalatenschap van erflater dienen te komen. Immers, deze betalingen zien op werkzaamheden en kosten ten behoeve van de afwikkeling van de nalatenschap van erflater, waaronder de benoeming van de vereffenaar, welke benoeming mede ten behoeve van de beweerdelijke minderjarige erfgename van erflater is geschied. Het betreft hier facturen van 2 juli 2012 en 13 augustus 2012 die de kantonrechter bij zijn beschikking van 13 juni 2013, anders dan de vereffenaar meent, niet in zijn oordeel omtrent de uitdelingslijst heeft betrokken.
11.
Het voorgaande brengt mee dat het door de voorzieningenrechter vastgestelde bedrag ad € 16.856,13 van betalingen waarvan op voorhand niet aannemelijk is geworden dat die betalingen ten behoeve van de onderneming van erflater of de nalatenschap zijn gedaan, moet worden verminderd met genoemd bedrag van € 1.318,86, zodat resteert een bedrag van € 15.537,27. De vrouw heeft voormeld bedrag van € 16.856,13 voor het overige niet betwist. Wel heeft zij ook in hoger beroep wederom gesteld dat beslaglegging voor de mogelijke vordering van de nalatenschap op haar onnodig was, zij ter zake zekerheid had kunnen stellen en dat - mede in dat verband - een onjuiste belangenafweging heeft plaatsgevonden.
12.
Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter inzake hetgeen door partijen overigens met betrekking tot het conservatoir beslag aan het hof is voorgelegd, terecht heeft beslist zoals hij heeft gedaan. Het hof neemt de gronden van de voorzieningenrechter ter zake over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden. Voor wat betreft het beroep van de vereffenaar geldt dat de omstandigheid, dat de vereffenaar geen contact met de accountant van de erflater kan krijgen, onverlet laat, dat de onderliggende stukken bij die accountant berusten. Het hof ziet, anders dan de vereffenaar, voorts in het door de vrouw betwiste proces-verbaal van aangifte van de wettelijk vertegenwoordiger van de beweerdelijke minderjarige erfgename, voorshands onvoldoende aanleiding om ervan uit te gaan dat de vrouw nalatenschapsgelden en -goederen buiten de boedelomschrijving en buiten de verzegeling van de nalatenschap zou hebben gehouden. Onderbouwende stukken voor die stelling ontbreken geheel en niet gesteld of gebleken is dat de aangifte tot strafrechtelijke vervolging van de vrouw heeft geleid. Het hof gaat tevens voorbij aan de niet-onderbouwde stellingen die de vereffenaar verbindt aan het volgens hem ontbreken van inkomen aan de zijde van de vrouw. Alleen al gelet op het vorenstaande en ook overigens is een ‘verzwaring van de bewijslast’ - waarmee de vereffenaar kennelijk doelt op een andere verdeling van de bewijslast dan de wettelijke - niet aan de orde, nog afgezien daarvan dat in een kort geding geen ruimte is voor bewijslevering.
13.
De door de vrouw aangevoerde omstandigheden, zo al juist, leiden evenmin tot een ander oordeel. Het bedrag van € 50.000,- is feitelijk overgeschreven naar haar privérekening, zij heeft zelf verklaard geen inkomen te hebben en zij rept wel van het stellen van zekerheid maar heeft voor zover het hof bekend tot op heden geen zekerheid gesteld, hetgeen gezien haar stellingen wel op haar weg had gelegen. Het beslag is, het geheel overziende, derhalve niet onnodig gelegd. Naar het oordeel van het hof heeft de voorzieningenrechter ook een juiste belangenafweging gemaakt door rekening te houden met de inkomenspositie van de vrouw op de wijze als door de voorzieningenrechter is gedaan. Dat de vrouw van 26 mei 2012 tot en met december 2012 zonder financiële vergoeding in de onderneming van erflater heeft doorgewerkt, is naar het oordeel van het hof in het onderhavige kort geding geen omstandigheid die in het kader van de belangenafweging op zichzelf en in het licht van de overige omstandigheden van het geval een (verdere) opheffing van het beslag rechtvaardigt.
14.
Gelet op het vorenstaande blijft het bestreden vonnis ter zake van de beslissing omtrent de vordering tot opheffing van het conservatoir beslag in stand met uitzondering van de hoogte van de vordering waarvoor beslag is gelegd. In zoverre zal het worden vernietigd. Het hof begroot met inachtneming van het hiervoor overwogene en rekening houdend met een bedrag aan rente en kosten de vordering waarvoor beslag is gelegd op € 20.000,-.

Ontruiming woning

15.
De vereffenaar is van mening dat de rechtbank zijn vordering tot ontruiming van de woning van erflater had moeten toewijzen. Hij voert daartoe het volgende aan:
  • anders dan de rechtbank overweegt, heeft de bank wel degelijk stappen ondernomen tot openbare verkoop van de woning, zodat sprake is van een spoedeisend belang bij de gevorderde ontruiming van de woning van erflater;
  • nu voldoende bewijs is geleverd dat in plaats van de broer en zuster van erflater - die volgens het bestreden vonnis niet aansturen op ontruiming van de woning - de door erflater in Brazilië erkende minderjarige de enige erfgename is in zijn nalatenschap, kan de woning worden ontruimd.
16.
De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
17.
Het hof overweegt als volgt. De vereffenaar beroept zich met name op een eerst in hoger beroep overgelegde brief van de Rabobank van 7 augustus 2013. Weliswaar wordt in deze brief de aan erflater verstrekte financiering met een opzegtermijn van zes maanden opgezegd, maar daaruit blijkt naar het oordeel van het hof niet, althans onvoldoende, van een aanzegging dan wel een voornemen tot openbare verkoop van de woning. De bank wijst er slechts op dat zij zich steeds het recht voorbehoudt om alsnog tot uitwinning van de zekerheden - in casu de hypothecaire inschrijvingen gevestigd op de registergoederen gelegen aan de[adres] - over te gaan
‘Bijvoorbeeld als de gemaakte afspraken niet worden nagekomen of als maatregelen van derden, zoals beslagleggers, hiertoe aanleiding geven, of wanneer andere omstandigheden aanleiding geven tot uitwinningsmaatregelen’. Niet, althans onvoldoende, gesteld of gebleken is dat van dergelijke omstandigheden thans feitelijk sprake is of op afzienbare termijn sprake zal zijn. Het hof acht het gezien dit alles derhalve voorshands onvoldoende aannemelijk dat de vereffenaar reeds thans een spoedeisend belang heeft bij ontruiming van de woning, zodat zijn verzoek ter zake zal worden afgewezen. Het geschil met betrekking tot de erfopvolging doet daaraan naar het oordeel van het hof niet af. Niet valt in te zien waarom wel sprake zou zijn van een spoedeisend belang bij ontruiming van de woning, indien de minderjarige inderdaad de enige erfgename in de nalatenschap van erflater zou blijken te zijn, zoals de vereffenaar stelt, maar hetgeen de vrouw op haar beurt betwist. Derhalve kan de vraag wie erfgenaam is of vermoed wordt te zijn, in deze zaak in het midden blijven.

Algemeen bewijsaanbod

18.
Het door de vereffenaar in hoger beroep gedaan algemeen bewijsaanbod zal het hof alleen al passeren omdat voor bewijsvoering in deze procedure geen plaats is.

Proceskosten

19.
Nu de vereffenaar in principaal appel in het ongelijk is gesteld, zal het hof hem veroordelen in de kosten van dit principaal appel. Gezien de samenhang met het principaal appel en de omstandigheid dat de vrouw slechts gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, zullen de proceskosten in incidenteel appel worden gecompenseerd. Gelet op de uitkomst van de procedure in hoger beroep zal het hof de proceskostenveroordeling van de rechtbank bekrachtigen.
20.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

Het hof
vernietigt het bestreden vonnis ten aanzien van de begroting van de hoogte van de vordering waarvoor beslag is gelegd en, in zoverre opnieuw beslissende:
begroot de vordering waarvoor beslag is gelegd nader op € 20.000,- en verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
veroordeelt de vereffenaar in de kosten van het principaal appel, aan de zijde van de vrouw tot deze uitspraak begroot op € 1.193,-, gespecificeerd als volgt:
- € 299,- griffierecht
- € 894,- salaris advocaat,
en verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het incidenteel appel in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders gevorderd is.
Dit arrest is gewezen door mrs. Mink, Husson en Kamminga en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 april 2014 in aanwezigheid van de griffier.