2.Het gaat in deze zaak om het volgende:
[appellante] voert een onderneming in het ontwerpen en aanbrengen van klimaatinstallaties, sanitair, sprinklerinstallaties en duurzaam energiezuinige installaties. [geïntimeerde] voert een onderneming in elektrotechnische installaties.
[appellante] heeft in onderaanneming van Dura Vermeer een opdracht verworven voor het verrichten van werkzaamheden in een nieuwbouwproject ten behoeve van KPMG (hierna: het KPMG-project). [geïntimeerde] heeft in onderaanneming van [appellante] in het KPMG-project werkzaamheden verricht.
Bij brief van 28 april 2010 heeft [appellante] aan [geïntimeerde] de mondelinge opdracht bevestigd op grond waarvan [geïntimeerde] in onderaanneming van [appellante] werkzaamheden zou verrichten in het KPMG-project. In deze brief is een
“vaste netto totaalprijs”opgenomen van € 1.400.000,- excl. BTW. Bij brief van 18 mei 2010 heeft [geïntimeerde] aan [appellante] bericht dat de opdrachtbevestiging van 28 april 2010 in haar visie op belangrijke punten niet juist is.
Bij brief van 31 maart 2011, na oplevering van het KPMG-project, heeft [appellante] aan [geïntimeerde]
“het totale overzicht van de meer- en minderwerken (…) met daarbij de extra kosten welke tijdens de voorbereiding en uitvoering van uw werkzaamheden zijn ontstaan en door Dura Vermeer in rekeningen worden gebracht”toegezonden. Bij die brief is een opsomming gevoegd van kosten die door Dura Vermeer kennelijk aan [appellante] in rekening zijn gebracht.
Bij brief van 19 april 2011 heeft [geïntimeerde] [appellante] als volgt bericht:
“Hierbij doen wij u het schriftelijke verzoek om de kosten, zoals beschreven in uw brief van 31 maart 2011, te specificeren middels originele brieven inclusief bijbehorende openbegrotingen. Het betreft de kosten welke tijdens de voorbereiding en uitvoering van onze werkzaamheden zouden zijn ontstaan en door Dura Vermeer in rekening worden gebracht, een en ander zoals omschreven op bladzijde 4 van uw schrijven”.
Op 27 april 2011 heeft de advocaat van [geïntimeerde] [appellante] gesommeerd tot betaling van het bedrag van € 375.933,-. Dit bedrag is opgebouwd uit een bedrag van € 90.800,- uit hoofde van de overeenkomst van onderaanneming, € 122.000,- uit hoofde van werkzaamheden aan een parkeergarage in het KPMG-project en € 163.133,- aan (ander) meerwerk. In deze brief is voorts melding gemaakt van een vordering van [geïntimeerde] op [appellante] van € 43.165,40 ter zake van uitgevoerd, maar nog niet gefactureerd werk. In de brief is tot slot de volgende passage opgenomen:
“U stelt in uw brief van 31 maart 2011 dat Dura Vermeer extra kosten in rekening brengt. Graag zou ik van u de stukken ontvangen waaruit dat blijkt. U kunt geen bedragen verrekenen als die aan u niet in rekening zijn gebracht èn door u zijn betaald. De kosten zijn vooraf in ieder geval niet met cliënte besproken. Het is de vraag, als u bepaalde posten aan Dura Vermeer heeft voldaan, of u deze posten kunt verhalen op cliënte. Op pagina 4 van uw brief van 31 maart 2011 noemt u diverse posten. Ik verzoek u per post aan te tonen 1) dat deze kosten aan u in rekening zijn gebracht 2) dat u deze kosten heeft betaald en 3) dat cliënte aansprakelijk is.”
Bij brief van 2 mei 2011 heeft [appellante] op de brief van 27 april 2011 gereageerd door een (nieuwe) afrekenstaat op te stellen, waarin is opgenomen dat [appellante] per saldo nog € 28.703,- aan [geïntimeerde] moet voldoen. In deze brief wordt uitgegaan van een hoofdsom van € 1.400.000,-, welke hoofdsom wordt vermeerderd met een bedrag van € 187.872,- aan goedgekeurd meerwerk en met een bedrag van € 122.000,- aan meerwerk aan de parkeergarage. Op deze bedragen wordt vervolgens in mindering gebracht een bedrag van € 133.399,- voor minderwerk voor vloergoten en een bedrag van € 186.055,- dat door Dura Vermeer in mindering is gebracht. Met betrekking tot dit bedrag wordt verwezen naar een bijlage 3, waarop een groot aantal posten is opgenomen. Tot slot wordt in mindering gebracht een bedrag van € 8.720,- voor “extra kosten brandwerende voorzieningen [geïntimeerde]”. Daarna resteert een totale aanneemsom van € 1.381.698,- waarvan reeds is betaald € 1.352.995,- waarna het hierboven genoemde bedrag van € 28.703,- resteert. In de brief is verder aangegeven dat het opgegeven meerwerk tot het bedrag van € 43.165,- nog zal worden beoordeeld en is de volgende passage opgenomen:
“Verder behouden wij ons het recht voor de niet uitgekeerde premie ad € 35.000,- voor het opleveren in december 2010, een opleverdatum welke door de schuld van [geïntimeerde] niet werd gerealiseerd, in rekening te brengen.”
Bij brief van 19 juli 2011 heeft de advocaat van [geïntimeerde] vervolgens [appellante] verzocht over te gaan tot betaling van € 535.263,99. Dit bedrag is opgebouwd uit de in de brief van 27 april 2011 opgenomen posten vermeerderd met nog ander meerwerk. [appellante] heeft dit verzoek bij brief van 3 augustus 2011 afgewezen. In die brief heeft [appellante] erop gewezen dat opgedragen minderwerken tot een bedrag van € 142.199,- in mindering dienen te strekken. Datzelfde geldt volgens [appellante] met betrekking tot het door Dura Vermeer ingehouden bedrag van € 186.055,- dat volgens deze brief is veroorzaakt door wanprestatie van [geïntimeerde]. Verder wordt in deze brief aanspraak gemaakt op de misgelopen premie van € 35.000,-. In deze brief is verder de volgende passage opgenomen:
“Overigens delen wij u en uw cliënte nadrukkelijk mee dat wij al onze schulden op tijd voldoen. Er zijn op dit moment geen schulden die onbetaald blijven! (…) Er is helemaal geen sprake van een faillissement! Wij betalen al onze schulden op tijd en dus correct!”
Op 28 juli 2011 heeft [geïntimeerde] een verzoek tot faillietverklaring van [appellante] ingediend bij de rechtbank Rotterdam. Dit verzoek is in raadkamer behandeld op 30 augustus 2011. [appellante] heeft zich tijdens de zitting aan de hand van een verweerschrift met producties tegen het verzoek verweerd. Het verzoek is bij beschikking van 1 september 2011 afgewezen. De rechtbank heeft in de beschikking overwogen dat gelet op de gemotiveerde betwisting door [appellante] het vorderingsrecht van [geïntimeerde] niet summierlijk is gebleken. Verder heeft [appellante] het bestaan van meer dan één schuldeiser gemotiveerd betwist, zodat tevens niet summierlijk is gebleken van het bestaan van feiten of omstandigheden die aantonen dat [appellante] in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen.
[geïntimeerde] is tegen de beschikking van de rechtbank van 1 september 2011 in hoger beroep gekomen. Dit hoger beroep heeft zij, kort voor het ter zitting zou worden behandeld, ingetrokken. Bij arrest van dit hof van 11 oktober 2011 is op grond van deze intrekking, het verzoek in hoger beroep afgewezen. Bij beslissing van dit hof van 15 november 2011 is het arrest van 11 oktober 2011 in die zin aangevuld dat [geïntimeerde] is veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.
Bij de faillissementsaanvraag heeft [geïntimeerde] zich bediend van een steunvordering van haar zustervennootschap Roos en Doorn Electra B.V. (hierna: Roos en Doorn) van € 13.580,00. Op 21 juli 2011 heeft Roos en Doorn voor dit bedrag een factuur gezonden aan [appellante]. Het bedrag is op 29 september 2011 door de vennootschap W. [appellante] Service B.V. aan Roos en Doorn voldaan.
Op 10 mei 2012 heeft [appellante] ten laste van [geïntimeerde] meerdere derdenbeslagen doen leggen.
Tussen partijen is een bodemprocedure aanhangig (gemaakt) over de afwikkeling van het KPMG-project.