In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 juni 2013, betreffende de aanslag inkomstenbelasting en de daarbij genomen beschikking heffingsrente. De inspecteur had belanghebbende over het jaar 2006 een aanslag opgelegd en een beschikking heffingsrente genomen. Na een uitspraak van de rechtbank op 22 september 2010, waarin de beschikking heffingsrente werd gewijzigd, heeft belanghebbende verzocht om uitvoering van deze uitspraak. De inspecteur heeft echter geen voor bezwaar vatbare beschikking genomen, wat leidde tot het verzoek van belanghebbende om een dwangsom. Het Hof heeft vastgesteld dat de inspecteur niet in gebreke was bij het uitvoeren van de uitspraak van de rechtbank, en dat de ambtshalve vermindering van de heffingsrente geen voor bezwaar vatbare beschikking was. Het Hof oordeelt dat de rechtbank terecht het beroep van belanghebbende ongegrond heeft verklaard. De inspecteur heeft de heffingsrente correct berekend en de terugbetaling aan belanghebbende uitgevoerd. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om dwangsom af.