ECLI:NL:GHDHA:2014:1714

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2014
Publicatiedatum
16 mei 2014
Zaaknummer
BK-13-01448
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over parkeerbelasting en bewonersvergunning in Den Haag

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 14 mei 2014, staat de vraag centraal of de belanghebbende, die een bewonersvergunning heeft aangevraagd, het parkeerbelastingtarief voor een tweede of volgende bewonersvergunning verschuldigd is. De belanghebbende, woonachtig op het adres [a-straat 1] te [Z], heeft op 1 oktober 2012 een bewonersvergunning aangevraagd voor haar voertuig met kenteken [kenteken 1]. De Inspecteur had eerder op 19 september 2012 een bewonersvergunning verleend aan haar echtgenoot voor een ander voertuig met kenteken [kenteken 2]. De Inspecteur stelde dat de vergunning van de belanghebbende als een tweede bewonersvergunning moest worden aangemerkt, waarvoor een hoger tarief van € 35 per maand geldt.

De rechtbank Den Haag had eerder de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en het bezwaar ongegrond verklaard, maar de belanghebbende ging in hoger beroep. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 april 2014 werd de zaak besproken, waarbij beide partijen aanwezig waren. De belanghebbende betwistte de niet-ontvankelijkheid van haar bezwaar en stelde dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende gemotiveerd was. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de vergunning van de belanghebbende als een tweede bewonersvergunning moest worden aangemerkt, gezien de regelgeving en de feitelijke omstandigheden.

Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Inspecteur correct had gehandeld door het hogere tarief toe te passen. De beslissing van het Hof houdt in dat de belanghebbende het tarief voor de tweede bewonersvergunning verschuldigd is, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in cassatie te gaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-13/01448

Uitspraak van 14 mei 2014

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 september 2013 met kenmerk SGR 13/3036.

Aangifte, bezwaar en beroep

1.1. De Inspecteur heeft aan belanghebbende op 1 oktober 2012 voor het voertuig voorzien van het kenteken [kenteken 1] een bewonersvergunning afgegeven naar het tarief voor een tweede of volgende bewonersvergunning, zijnde € 35 per maand, te voldoen op aangifte.
1.2. De Inspecteur heeft belanghebbende bij uitspraak op bezwaar niet‑ontvankelijk verklaard.
1.3. De rechtbank heeft het tegen deze uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, het bezwaar ongegrond verklaard, en de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 44 aan belanghebbende te vergoeden.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 118.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 2 april 2014 te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1. De Inspecteur heeft aan [Y], de echtgenoot van belanghebbende, op 19 september 2012 voor het voertuig voorzien van het kenteken [kenteken 2] een bewonersvergunning verleend.
3.2. Belanghebbende is met ingang van 1 oktober 2012 voor het voertuig voorzien van het kenteken [kenteken 1] een bewonersvergunning verleend naar het parkeerbelastingtarief voor een tweede of volgende bewonersvergunning.
3.3. Belanghebbende en haar echtgenoot staan volgens de gemeentelijke basisadministratie op hetzelfde adres, [a-straat 1] te [Z], ingeschreven.
3.4. Het adres [a-straat 1] te [Z] omvat een bedrijfspand en een woonhuis, voorheen respectievelijk genummerd [a-straat 1] en [a-straat 2].
3.5. Uitsluitend met betrekking tot [a-straat 1] wordt gemeentelijke afvalstoffenheffing geheven. Ter zake van het bedrijfspand wordt niet afzonderlijk afvalstoffenheffing geheven.
3.6. Voor de toepassing van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: WOZ) worden het bedrijfspand en het woonhuis afzonderlijk gewaardeerd en afzonderlijk in de heffing van de gemeentelijke onroerendezaakbelasting betrokken.

Verordeningen en beleidsregels

4.1. De raad van de gemeente Den Haag heeft in zijn vergadering van 24 oktober 1991 de Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren (hierna: Parkeerverordening 1992) vastgesteld. Blijkens de inhoud van de gedingstukken is de Verordening op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt.
4.2. De raad van de gemeente Den Haag heeft in zijn vergadering van 1 november 2007 de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen (hierna: Verordening parkeerbelastingen 2008) vastgesteld. Blijkens de inhoud van de gedingstukken is de Verordening op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt.
4.3. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag heeft op 27 maart 2012 de Beleidsregels parkeervergunningen 2012 (hierna: Beleidsregels) vastgesteld. Blijkens de inhoud van de gedingstukken zijn de Beleidsregels op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

5.1. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of belanghebbende ter zake van de haar verleende bewonersvergunning het parkeerbelastingtarief voor een tweede of volgende bewonersvergunning verschuldigd is, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.
5.2. Voorts klaagt belanghebbende erover, dat nadat de rechtbank het onderzoek ter zitting had gesloten, zij met gesloten deuren een nader onderhoud heeft gehad met de Inspecteur.
5.3. Voor de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

6.1. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en toepassing van het parkeerbelastingtarief voor een (eerste) bewonersvergunning.
6.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

7.
De rechtbank heeft het navolgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als ”eiseres” en de Inspecteur als ”verweerder” duidt:
”(…)
6.
Eiseres stelt dat het GBA-adres [a-straat 1], voorheen nummers [1] en [2], bestaat uit een woonhuis en een bedrijfspand waarvoor gemeentelijke belastingen worden geheven en dat haar echtgenoot de parkeervergunning voor zijn bedrijfsauto heeft aangevraagd. De vergunning die zij heeft aangevraagd had moeten worden afgegeven tegen het tarief van een eerste auto. Bovendien is de uitspraak op bezwaar onvoldoende gemotiveerd en heeft verweerder in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel gehandeld.
7.
Verweerder stelt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Het bezwaar had ongegrond moeten worden verklaard. Verder heeft verweerder de stellingen van eiseres gemotiveerd weersproken.
8.
Van niet-ontvankelijkheid van het bezwaar is de rechtbank niet gebleken. Om die reden heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard.
9.
Artikel 3 van de Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren (de Verordening) luidt voor zover hier van belang:
”Artikel 3
l. ( ... )
2.
Een vergunning kan worden verleend aan:
a. de eigenaar of houder van een voertuig, wanneer deze woont in een gebied waar het bij besluit van burgemeester en wethouders aan houders van de vergunning geldig in de straten binnen dat gebied is toegestaan om onder gebruikmaking van die vergunning te parkeren op parkeerapparatuur- en/of belanghebbendenplaatsen, te noemen bewonersvergunning;
b. de eigenaar of houder van een voertuig, wanneer die een beroep of bedrijf uitoefent en is gevestigd in een gebied waar het bij besluit van burgemeester en wethouders aan houders van de ver gunning geldig in de straten binnen dat gebied is toegestaan om onder gebruikmaking van die vergunning te parkeren op parkeerapparatuur- en/of belanghebbendenplaatsen, te noemen bedrijfsvergunning;
( ... )
3.
De eigenaar of houder van een voertuig die voldoet aan zowel de onder a als de onder b van het tweede lid gestelde voorwaarde wordt, voor wat betreft de eerste aangevraagde vergunning, geacht te beantwoorden aan de onder a genoemde voorwaarde.”
10.
Ingevolge artikel 1.5 van de Beleidsregels parkeervergunningen 2012 (de Beleidsregels) wordt een aanvraag voor een bewonersvergunning door een bewoner van één adres waarbij reeds een bewonersvergunning is toegekend, aangemerkt als een aanvraag voor een tweede of volgende bewonersvergunning. Ingevolge artikel 1.5.2 van de Beleidsregels wordt als één adres aangemerkt een perceel waar één aanslag afvalstoffenheffing is opgelegd.
11.
Wat er ook zij van de huisnummers en het bedrijf op de begane grond, niet in geschil is dat eiseres en haar echtgenoot op hetzelfde adres woonachtig zijn. Nu aan de echtgenoot van eiseres op grond van artikel 3, derde lid, van de Verordening een bewonersvergunning is afgegeven, is op de aanvraag van eiseres door verweerder terecht een tweede bewonersvergunning tegen het juiste tarief van € 420 (12 x € 35) afgegeven.
12.
De stelling van eiseres dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd, treft geen doel. In de uitspraak op bezwaar is naar het oordeel van de rechtbank duidelijk aangegeven waarom de vergunning is afgegeven tegen het tarief van een tweede auto. Dat niet expliciet wordt ingegaan op het feit dat de gemeente het huisadres in het verleden heeft gewijzigd naar één huisnummer, kan verweerder niet worden verweten nu dat in deze procedure geen onderwerp van geschil kan zijn en dat eiseres gezien artikel 3, derde lid van de Verordening ook niet kan baten. Ook van strijdigheid met het zorgvuldigheidsbeginsel is niet gebleken. Verweerder was niet gehouden uit zichzelf de mogelijkheid van een VvE-adres en de daarbij behorende vergunning te onderzoeken.
13.
Gelet op wat onder 8 is overwogen is het beroep gegrond verklaard.
14.
De rechtbank constateert dat het beroepschrift is ingediend door eiseres tegen een aan eiseres gerichte uitspraak op bezwaar met betrekking tot een aanvraag van een bewonersvergunning. Van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht is derhalve geen sprake. De stelling van eiseres dat zij ook namens haar echtgenoot beroep heeft ingediend treft geen doel, nu de bezwaar- en beroepsprocedure ziet op een door eiseres ingediende aanvraag voor een bewonersvergunning. Daarom bestaat geen grond voor een proceskostenveroordeling.
(…)”

Beoordeling van het hoger beroep

8.1. Het Hof gaat voorbij aan de klacht van belanghebbende dat, nadat de rechtbank het onderzoek ter zitting had gesloten, zij met gesloten deuren een nader onderhoud heeft gehad met de Inspecteur, nu niet is gebleken dat na behandeling van de zaak en sluiting van het onderzoek ter zitting over de inhoud van de zaak tussen de Inspecteur en de rechtbank verder is gesproken en evenmin dat belanghebbende in haar belangen is of zou kunnen zijn geschaad. De Inspecteur heeft onweersproken verklaard, dat de voorzitter van de zetel hem na sluiting van het onderzoek ter zitting een goede verdere dag toewenste en hij de voorzitter op diens vraag of hij zich naar het kantoor van de Gemeentelijke Belastingdienst aan de [...] zou gaan, heeft geantwoord dat hij zich zou begeven naar [...], alwaar een andere kwestie op hem wachtte.
8.2. Voor het overige komt het Hof in hoger beroep niet tot andere overwegingen en oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Deze overwegingen en oordelen en de gegeven eindbeslissing maakt het Hof tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het Hof nog het navolgende.
8.3. Voor de toepassing van de Parkeerverordening 1992 wordt [Y], de echtgenoot van belanghebbende, aan wie het eerst op 29 september 2012 een bewonersvergunning is verleend, beschouwd als bewoner van de [a-straat 1] (artikel 3, derde lid, Parkeerverordening 1992). Met de Beleidsregels parkeervergunningen 2012 hebben burgemeester en wethouders gebruik gemaakt van de hen gedelegeerde bevoegdheid algemeen verbindende regels te geven voor het aanvragen en verlenen van een bewonersvergunning (artikel 4 Parkeerverordening 1992). Nu volgens de Beleidsregels een aanvraag voor een bewonersvergunning door een bewoner van één adres waar reeds een bewonersvergunning is toegekend, wordt aangemerkt als een aanvraag voor een tweede of volgende bewonersvergunning (artikel 1.5 Beleidsregels) en onder het begrip ”één adres” wordt verstaan ieder perceel waar één aanslag afvalstoffenheffing is opgelegd (artikel 1.5.2 Beleidsregels) - aan welke voorwaarde de objecten [a-straat 1] voldoen - , moet de bewonersvergunning die belanghebbende op 1 oktober 2012 is verleend worden aangemerkt als een tweede of volgende bewonersvergunning, ter zake waarvan de Inspecteur terecht het parkeerbelastingtarief van € 35 per maand bedoeld onder punt 3.B.2 van de Tarieventabel behorende bij de Verordening parkeerbelastingen 2008 heeft toegepast. Het feit dat - zoals belanghebbende heeft opgemerkt - de gemeente Den Haag het vanuit administratief oogpunt wenselijk heeft geacht aan het bedrijfspand én het woonhuis enkel het huisnummer [1] toe te kennen, en niettemin beide objecten voor de toepassing van de WOZ afzonderlijk worden gewaardeerd en afzonderlijk in de heffing van de gemeentelijke onroerendezaakbelasting worden betrokken, staat los van de toepassing van de beide onderhavige verordeningen.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig een partij in de proceskosten te veroordelen.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. W.M.G. Visser, B. van Walderveen en J.J.J. Engel in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema - van der Koogh. De beslissing is op 14 mei 2014 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.