Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest van 20 mei 2014
[…],
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
primairbij de voorzieningenrechter gevorderd dat deze de Staat zal bevelen de executie van de hem opgelegde gevangenisstraf te beëindigen, verdere executie zal verbieden en de Staat zal bevelen hem onmiddellijk in vrijheid te stellen, en
subsidiairdat deze de Staat zal bevelen hem voorwaardelijk in vrijheid te stellen ex artikel 15a van het Wetboek van Strafrecht. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen afgewezen.
eerste griefvan [appellant] is gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat hij geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en dat de tenuitvoerlegging van de straf daarom jegens hem niet onrechtmatig is, alsmede tegen de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. [appellant] wijst erop dat hij is gehuwd met een persoon met de Nederlandse nationaliteit en dat hij als gezinslid van een gemeenschapsonderdaan daardoor rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet heeft, zoals volgt uit artikel 8.9, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit. Hij stelt dat de Staat onrechtmatig handelt door desalniettemin de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf te hervatten. Voor het geval dat het hof anders oordeelt, meent hij dat de Staat onrechtmatig handelt door anders dan bij andere gedetineerden die rechtmatig verblijf in Nederland hebben, hem niet alsnog voorwaardelijk in vrijheid te stellen. De
tweede griefvalt de overweging van de voorzieningenrechter ter zake van de proceskosten en de beslissingen van de voorzieningenrechter aan en bouwt op de eerste grief voort. De grieven zullen gezamenlijk worden behandeld.