In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van belanghebbende tegen een aanwijzingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag. Het college had op 13 maart 2012 bepaalde gebieden aangewezen als betaaldparkerengebied. Het bezwaar van belanghebbende tegen dit besluit werd op 29 augustus 2012 door het college niet-ontvankelijk verklaard. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die zich onbevoegd verklaarde en de zaak doorstuurde naar het Gerechtshof Den Haag.
Het Hof heeft de zaak in behandeling genomen en vastgesteld dat het college het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank had op goede gronden geoordeeld dat het besluit van het college niet als een voor bezwaar vatbare beschikking kan worden aangemerkt, omdat het gaat om een algemeen verbindend voorschrift dat niet onder de Algemene wet bestuursrecht valt. Het Hof heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat belanghebbende geen gronden heeft aangevoerd die tot een andere conclusie kunnen leiden. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het Hof heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, aangezien er geen aanleiding toe was.