Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 20 mei 2014
[appellante],
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
HWW c.s. hebben de toedracht van het ongeval en de aansprakelijkheid van Meavita gemotiveerd betwist.
dat onduidelijk is of, en zo ja op welk moment exact, de trap is schoongemaakt, en dat bovendien niet duidelijk is of dit schoonmaken inhield dat sprake was van stofwissen en moppen of slechts van vlekverwijdering” nader zou hebben gemotiveerd en onderbouwd. Dit geldt temeer nu het gaat om een trap in een verpleeghuis die - ook volgens [appellante] - veelvuldig werd gebruikt, zowel door bewoners, personeel als bezoekers, zodat ook reeds om die reden aannemelijk is dat deze trap regelmatig werd schoongemaakt. Het hof gaat er gelet op het voorgaande als onvoldoende gemotiveerd betwist van uit dat de betreffende trap regelmatig werd schoongemaakt, en dat als het schoonmaakbedrijf CSU een melding kreeg dat er ergens iets was gemorst dit onmiddellijk werd verwijderd. Daarbij merkt het hof op dat het voor de beoordeling van deze zaak niet relevant is op welke dag het schoonmaken precies gebeurde.
Zij wijst er allereerst op dat er geen Risico Inventarisatie & Evaluatie voorhanden was als voorgeschreven in paragraaf 2 van hoofstuk 4, afdeling 9 arbobesluit, en stelt dat de aanwezigheid van een Risico Inventarisatie & Evaluatie het ongeval mogelijk had kunnen voorkomen. Het hof acht deze laatste stelling zonder nadere toelichting, die ontbreekt, voorshands niet aannemelijk en gaat hieraan als onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd voorbij.
Voorts stelt [appellante] dat Meavita heeft verzuimd direct een onderzoek in te stellen en melding te maken van het arbeidsongeval, zoals is voorgeschreven in het arbobesluit hoofdstuk 4, afdeling 9. Ook deze stelling wordt verworpen. Nog daargelaten de vraag of Meavita op dit punt een verwijt kan worden gemaakt nu de gevolgen van de val van [appellante] aanvankelijk leken mee te vallen, leidt het enkele verzuim van een onmiddellijk onderzoek en melding van het ongeval – wat daarvan verder ook zij – niet tot aansprakelijkheid van Meavita op de voet van artikel 7:658 BW.
De stelling van [appellante] dat er geen werkinstructie was als bedoeld in artikel 4.87a lid 3 onder g van het arbobesluit, kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, evenmin leiden tot de conclusie dat Meavita aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 BW.
Het hof merkt in dit verband tot slot nog op dat de overige door [appellante] in hoger beroep genoemde en overgelegde stukken (mvgr sub 7), waaronder de landelijke richtlijn prikaccidenten, zonder nadere toelichting – die ontbreekt – niet tot een ander oordeel leiden.