In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 april 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van rechter-commissaris mr. J.J.J. Schols, ingediend door de raadsvrouw van de verzoekster. De verzoekster, geboren in 1972 in Suriname, was betrokken in een strafzaak van het Openbaar Ministerie. Het verzoek tot wraking werd ingediend op 19 februari 2014, negentien dagen na de raadsvrouw op de hoogte was gesteld van de beslissing van de rechter-commissaris om getuigenverhoren niet te verplaatsen. De raadsvrouw voerde aan dat de rechter-commissaris de verdediging had gefrustreerd door de verhoren te plannen op een datum waarop zij niet aanwezig kon zijn en dat dit de effectieve verdediging van de verzoekster in gevaar bracht. De rechter-commissaris heeft in zijn schriftelijke reactie gesteld dat het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat het te laat was ingediend. De advocaat-generaal steunde dit standpunt en voegde daaraan toe dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter-commissaris. Het hof oordeelde dat het wrakingsverzoek niet tijdig was ingediend en verklaarde de verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wraking. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier mr. N.R. Achterberg.