ECLI:NL:GHDHA:2014:1634

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2014
Publicatiedatum
12 mei 2014
Zaaknummer
000454-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van rechter-commissaris in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 april 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van rechter-commissaris mr. J.J.J. Schols, ingediend door de raadsvrouw van de verzoekster. De verzoekster, geboren in 1972 in Suriname, was betrokken in een strafzaak van het Openbaar Ministerie. Het verzoek tot wraking werd ingediend op 19 februari 2014, negentien dagen na de raadsvrouw op de hoogte was gesteld van de beslissing van de rechter-commissaris om getuigenverhoren niet te verplaatsen. De raadsvrouw voerde aan dat de rechter-commissaris de verdediging had gefrustreerd door de verhoren te plannen op een datum waarop zij niet aanwezig kon zijn en dat dit de effectieve verdediging van de verzoekster in gevaar bracht. De rechter-commissaris heeft in zijn schriftelijke reactie gesteld dat het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat het te laat was ingediend. De advocaat-generaal steunde dit standpunt en voegde daaraan toe dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter-commissaris. Het hof oordeelde dat het wrakingsverzoek niet tijdig was ingediend en verklaarde de verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wraking. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier mr. N.R. Achterberg.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : 000454-14
Rolnummer hoofdzaak : 22-001244-12
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken
inzake het schriftelijk verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering in de strafzaak van het Openbaar Ministerie tegen:

[verzoeker]

geboren op [geboortejaar] 1972 te [geboorteplaats] (Suriname),
[adres],
verzoekster,
raadsvrouw mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire, advocaat te Amsterdam.

Het geding

1.
Ter terechtzitting van het gerechtshof Den Haag op 5 juni 2013 is het onderzoek in de strafzaak tegen de verzoekster onder genoemd rolnummer voor onbepaalde tijd geschorst en is de zaak verwezen naar de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Rotterdam ten behoeve van het verhoor van een tweetal getuigen.
Op 15 november 2013 heeft de rechter-commissaris mr. J.J.J. Schols aan de bevoegde autoriteiten van de Republiek Suriname een rechtshulpverzoek gedaan tot – verkort weergegeven – het verlenen van medewerking aan het verhoor van de in Suriname verblijvende getuigen.
2.
Bij faxbericht van 19 februari 2014, verzendtijdstip 19.51 uur, heeft de raadsvrouw namens de verzoekster een verzoek tot wraking van genoemde rechter-commissaris gedaan.
3.
Dit verzoek tot wraking is op 7 maart 2014 behandeld door de meervoudige kamer voor wrakingszaken in de rechtbank Rotterdam. Aldaar zijn gehoord de raadsvrouw van de verzoekster alsmede de plaatsvervangend officier van justitie, tevens advocaat-generaal, mr. C.J.M.G. Strack. De gewraakte rechter-commissaris heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt om voorafgaand aan de behandeling schriftelijk te reageren op het wrakingsverzoek.
4.
De rechter-commissaris heeft niet in de wraking berust.
5.
Bij beslissing van 7 maart 2014 heeft de meervoudige kamer voor wrakingszaken in de rechtbank Rotterdam zich onbevoegd verklaard van het verzoek tot wraking van de rechter-commissaris mr. J.J.J. Schols kennis te nemen en de zaak verwezen naar het gerechtshof Den Haag in de stand waarin deze zich bevond.
6.
De wrakingskamer heeft het verzoek op 21 maart 2014 ter openbare terechtzitting behandeld, alwaar de raadsvrouw van de verzoekster, die verklaarde door de verzoekster uitdrukkelijk te zijn gemachtigd, alsmede de advocaat-generaal mr. A. Paulus zijn gehoord. De gewraakte rechter-commissaris heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt om voorafgaand aan de behandeling schriftelijk te reageren op het wrakingsverzoek. De raadsvrouw heeft bij die gelegenheid verwezen naar haar ten overstaan van de meervoudige kamer voor wrakingszaken in rechtbank Rotterdam gebezigde pleitnota. De advocaat-generaal heeft haar standpunt uiteengezet overeenkomstig haar overgelegde schriftelijke aantekeningen.

Het wrakingsverzoek

7.
Namens de verzoekster is blijkens het schriftelijke wrakingsverzoek en de daarop gegeven nadere toelichting door haar raadsvrouw ter terechtzitting van 21 maart 2014 – zakelijk weergegeven – het volgende naar voren gebracht, een en ander overeenkomstig haar pleitnota:
Het verzoek tot wraking is tijdig ingediend nu de raadsvrouw eerst op 14 februari 2014 bekend werd met de inhoud van de brief van de rechter-commissaris d.d. 11 februari 2014, inhoudende dat de getuigenverhoren niet zouden worden verplaatst naar een datum waarop ook de raadsvrouw aanwezig kon zijn. Volgens de raadsvrouw mocht er niet van worden uitgegaan dat zij (vervolgens) akkoord ging met de initieel voorgestelde datum. Van belang acht de raadsvrouw voorts dat tussen het moment van de brief van 11 februari 2014 en het indienen van het wrakingsverzoek op 19 februari 2014 geen proceshandelingen zijn verricht. Daarnaast kan het haar in het kader van de ontvankelijkheidsvraag niet worden tegengeworpen dat de rechter-commissaris eerst op 24 februari 2014 heeft kennisgenomen van het verzoek tot wraking.
Als gronden voor wraking heeft de raadsvrouw het navolgende aangevoerd.
i) De rechter-commissaris heeft de verdediging gefrustreerd door de getuigenverhoren te laten plaatsvinden op een datum waarop zij was verhinderd en de raadsvrouw beperkt in het stellen van vragen aan de getuigen, door bij brieven van 31 januari 2014 en 11 februari 2014 te berichten dat de getuigenverhoren niet werden verplaatst naar een datum waarop de raadsvrouw aanwezig zou kunnen zijn en door de omvang van het verhoor te beperken tot vragen die gelet op de appelschriftuur zijns inziens relevant zijn. Deze mededeling is gedaan ondanks de ongeclausuleerde verwijzing door het gerechtshof. Volgens de raadsvrouw is
– mede gelet op de aard van de verdenking, namelijk witwassen – niet te billijken dat geen vragen zouden kunnen worden gesteld over de gemeenschappelijke huishouding van een getuige met die van de verzoekster.
ii) De houding van de rechter-commissaris heeft, aldus de raadsvrouw, ertoe geleid dat een proces-verbaal van bevindingen is opgemaakt waaruit naar voren komt dat de getuigen niet zijn gehoord en dat dit op korte termijn ook niet te verwachten valt. Naar de mening van de raadsvrouw wordt de verzoekster in haar verdedigingsbelang geschaad indien het gerechtshof op grond van de inhoud van voormeld proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris beslist dat de getuigenverzoeken alsnog worden afgewezen.
In de visie van de raadsvrouw van de verzoekster heeft zij door deze naar haar mening onbegrijpelijke gang van zaken geen effectieve verdediging in de zin van artikel 6 EVRM kunnen voeren en is zij derhalve in haar belangen geschaad. Om die reden is volgens de raadsvrouw van de verzoekster de schijn gewekt dat de rechter-commissaris niet voldoet aan de elementaire vereisten van rechterlijke onpartijdigheid.
8.
De rechter-commissaris mr. J.J.J. Schols heeft zich blijkens zijn schriftelijke reactie op het standpunt gesteld dat het verzoek tot wraking primair niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard nu het tardief is gedaan en subsidiair wegens ongegrondheid behoort te worden afgewezen.
9.
De advocaat-generaal heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu het verzoek in strijd met artikel 513 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering niet onverwijld, maar eerst negentien dagen na de schriftelijke bekendmaking van het standpunt van de rechter-commissaris is gedaan. Bovendien komt de omstandigheid dat het verzoek de rechter-commissaris te laat bereikt voor risico van de verzoekster, nu het verzoek eerst op de avond voordat de getuigenverhoren in Suriname zouden plaatsvinden werd ingediend.
Subsidiair heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het verzoek tot wraking dient te worden afgewezen, aangezien de kern van het wrakingsverzoek de vermeende vooringenomenheid betreft van de rechter-commissaris jegens de raadsvrouw en niet jegens de verdachte. In de visie van de advocaat-generaal mocht de rechter-commissaris op basis van het dossier voorts uitgaan van de door hem geformuleerde onderzoeksvraag en vormde dit nog geen beperking van het verhoorrecht van de verdediging.

Beoordeling van de ontvankelijkheid

10.
Volgens het bepaalde in artikel 513, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering dient het verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering aan de verzoekster bekend zijn geworden.
11.
Het wrakingsverzoek is op 19 februari 2014 ingediend, derhalve negentien dagen na bekendwording van de raadsvrouw met de inhoud van voormelde brief van de rechter-commissaris d.d. 31 januari 2014. De raadsvrouw was reeds op die datum op de hoogte van de beslissing van de rechter-commissaris om de getuigenverhoren niet te (doen) verplaatsen en de omvang van de vragen mogelijk te beperken, welke omstandigheden blijkens haar toelichting de gronden voor het wrakingsverzoek vormen. Mitsdien is het verzoek tot wraking niet tijdig ingediend.
12.
Gelet op het voorgaande is de verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wraking.
13.
Ten overvloede geldt dat voor zover al moet worden aangenomen dat de aan het wrakingsverzoek voorafgaande geschiedenis tussen de rechter-commissaris en de raadsvrouw een optelsom van groeiende ergernissen is geweest, dit nog geen objectieve aanwijzing vormt voor enige vooringenomenheid van de rechter-commissaris jegens de verdachte.

Beslissing

Het hof:
  • verklaart de verzoekster niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking;
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan de raadsvrouw van de verzoekster, genoemde rechter-commissaris en de advocaat-generaal.
Deze beslissing is gegeven op 4 april 2014 door mrs. S.K. Welbedacht, M.J. van der Ven en J.A. van Kempen, in aanwezigheid van de griffier mr. N.R. Achterberg.