ECLI:NL:GHDHA:2014:1633

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2014
Publicatiedatum
12 mei 2014
Zaaknummer
002169-13
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking in strafzaak tegen verzoekster

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 januari 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de voorzitter en raadsheren in een strafzaak tegen de verzoekster. Het verzoek tot wraking werd ingediend door de raadsman van de verzoekster, mr. J.T.E. Vis, tijdens een raadkamerzitting op 19 december 2013. De verzoekster was betrokken in een strafzaak met parketnummer 10-810356-13, waarin het Openbaar Ministerie tegen haar optrad. De raadsman voerde aan dat de beslissing van de raadkamer om het openbaar ministerie ontvankelijk te verklaren in het door hen ingestelde appel, zo onbegrijpelijk was dat dit een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid van de rechters zou opleveren.

De wrakingskamer heeft het verzoek op 8 januari 2014 behandeld, waarbij zowel de verzoekster als haar raadsman zijn gehoord. De gewraakte rechters hebben in een schriftelijke reactie aangegeven niet in de wraking te berusten. De wrakingskamer heeft vervolgens de argumenten van de raadsman en de advocaat-generaal, mr. W.M.M. van Fessem, gehoord. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter volgens vaste jurisprudentie vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de raadkamer niet zo onbegrijpelijk was dat deze alleen verklaard kon worden door vooringenomenheid. De argumenten van de raadsman werden niet als voldoende geacht om aan te nemen dat er sprake was van een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft daarom het verzoek tot wraking afgewezen en vastgesteld dat er geen reden was om de gewraakte rechters om nadere toelichting te vragen of om andere bewijsstukken aan het dossier toe te voegen. De beslissing werd vervolgens aan alle betrokken partijen, inclusief de verzoekster en haar raadsman, gecommuniceerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : 002169-13
Parketnummer hoofdzaak : 10-810356-13
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken
inzake het mondelinge verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering in de strafzaak van het Openbaar Ministerie tegen:

[verzoeker]

geboren op [geboortejaar] 1989 te [geboorteplaats],
wonende te [adres]
verzoekster,
raadsman mr. J.T.E. Vis, advocaat te Amsterdam.

Het geding

1.
In de strafzaak tegen verzoekster onder genoemd parketnummer heeft op 19 december 2013 een raadkamerzitting van de meervoudige strafraadkamer plaatsgevonden, alwaar mr. R.C.A. Duindam, voorzitter, mr. B. van Walderveen en mr. D. Jalink, raadsheren, zitting hadden.
2.
Bij mondeling verzoek heeft de raadsman namens verzoekster ter terechtzitting in raadkamer een verzoek tot wraking van genoemde voorzitter en raadsheren gedaan. Dit mondelinge verzoek tot wraking heeft de raadsman bij brief van 20 december 2013 schriftelijk toegelicht.
3.
Mede namens de raadsheren mr. B. van Walderveen en mr. D. Jalink heeft mr. R.C.A. Duindam in een schriftelijke reactie van 6 januari 2014 op het wrakingsverzoek medegedeeld dat zij niet in de wraking berusten en dat zij niet op het verzoek tot wraking wensen te worden gehoord.
4.
De wrakingskamer heeft het verzoek op 8 januari 2014 in raadkamer behandeld, waar verzoekster en haar raadsman zijn gehoord. Mr. J.T.E. Vis heeft een pleitnota overgelegd.
De advocaat-generaal mr. W.M.M. van Fessem heeft zijn standpunt uiteengezet.

Het wrakingsverzoek

5.
Blijkens het proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer van 19 december 2013, de toelichting van de raadsman van verzoekster bij brief van 20 december 2013 en de pleitnota van de raadsman voorgedragen ter terechtzitting van de meervoudige kamer voor behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken (hierna: wrakingskamer) is namens de verzoekster door de raadsman - zakelijk weergegeven - de volgende grond naar voren gebracht:
De beslissing van de raadkamer, inhoudende het ontvankelijk verklaren van het openbaar ministerie in het door het openbaar ministerie ingestelde appel, is zozeer onbegrijpelijk dat aan die beslissing en haar motivering een zwaarwegende aanwijzing wordt ontleend dat het gerechtshof jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoekster daaromtrent gekoesterde vrees naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
Hierbij moet in aanmerking worden genomen de uitlating die, kennelijk namens de raadkamer, door de griffiemedewerker is gedaan, de ter raadkamerbehandeling genomen beslissing en de motivering van die beslissing en de uitlatingen van het hof daaromtrent.
6.
Mr. R.C.A. Duindam heeft zich, mede namens mr. B. van Walderveen en mr. D. Jalink, op het standpunt gesteld dat - verkort weergegeven - naar hun oordeel het verzoek tot wraking louter berust op de omstandigheid dat de door het hof gegeven beslissing de verdediging onwelgevallig is c.q. naar het oordeel van de verdediging als apert onjuist moet worden gezien. Dit gegeven levert naar hun oordeel geen grond op voor een wraking.
7.
Ter terechtzitting van de wrakingskamer heeft mr. W.M.M. van Fessem zich op het standpunt gesteld dat - overeenkomstig de inhoud van de schriftelijke reactie van de gewraakte kamer van het hof - het verzoek tot wraking dient te worden afgewezen.

Beoordeling van het wrakingsverzoek

8.
De rechter moet volgens vaste jurisprudentie uit hoofde van zijn aanstelling worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat bij de verdachte dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
9.
Voor de wrakingskamer is het proces-verbaal van de zitting in beginsel de enige kenbron
van hetgeen aldaar is voorgevallen en verklaard. Niet aannemelijk is geworden dat het
proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer van 19 december 2013 niet een voldoende - zakelijke - weergave behelst van hetgeen ter zitting is voorgevallen en verklaard. De wrakingskamer gaat bij de beoordeling van het verzoek tot wraking daarom uit van dit proces-verbaal.
10.
Namens verzoekster is door de raadsman aangevoerd dat in het proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer een aantal gedane uitlatingen, zoals nader weergeven in zijn overgelegde pleitnotities ter terechtzitting van de wrakingskamer, door de raadkamer niet zijn opgenomen in het proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat deze uitlatingen zijn gedaan ter zitting in raadkamer, levert het niet opnemen van deze uitlatingen naar het oordeel van de wrakingskamer geen uitzonderlijke omstandigheid op waardoor de vrees objectief gerechtvaardigd is dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding is gekomen. De wrakingskamer acht het derhalve ook niet noodzakelijk om de gewraakte kamer om een nadere toelichting te verzoeken, dan wel de aantekeningen van de griffier van de gewraakte kamer aan het dossier toe te voegen en eventuele bandopnames van de zitting van 19 december 2013 te achterhalen en in het dossier te voegen en de verzoeken van de raadsman worden dan ook afgewezen.
11.
Een door de rechter genomen beslissing, ook als deze in het nadeel van de verzoekster uitvalt, vormt in het algemeen geen grond om te veronderstellen dat de betrokken rechter een vooringenomenheid koestert of dat de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Vrees voor vooringenomenheid kan slechts objectief gerechtvaardigd zijn als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval de rechter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven.
12.
De door de raadkamer genomen beslissing, inhoudende het ontvankelijk verklaren van het openbaar ministerie in het door hem ingestelde appel, is naar het oordeel van de wrakingskamer niet zo onbegrijpelijk, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven.
13.
De wrakingskamer overweegt hierbij dat de raadkamer bij haar motivering van de beslissing, zoals deze is weergegeven in het proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer, een afweging heeft gemaakt tussen de verschillende opvattingen in de rechtspraak omtrent dit punt. Uit de beslissing van de raadkamer, die mogelijk maakt dat uiteindelijk ten aanzien van de voorlopige hechtenis een beslissing wordt genomen ten nadele van de verzoekster, blijkt niet van enige vooringenomenheid jegens de verzoekster of van enige schijn van partijdigheid. Evenmin is dienaangaande vrees daaromtrent objectief gerechtvaardigd.
14.
Voorts overweegt de wrakingskamer dat uit het verhandelde ter terechtzitting in raadkamer zoals blijkt uit het proces-verbaal daarvan, te weten dat door de raadkamer een afweging is gemaakt tussen de verschillende opvattingen in de rechtspraak, de mededeling die door een medewerker van de raadkamergriffie aan de raadsman zou zijn gedaan, inhoudende "Het is een OM-appel, dus alles staat al vast", niet blijkt dat, zoals door de raadsman wordt gesteld, appellen ingesteld door het openbaar ministerie door de raadkamer van het gerechtshof anders worden behandeld dan appellen ingesteld door de verdediging. Hieruit blijkt voorts niet dat sprake is van enige vooringenomenheid jegens de verzoekster of van enige schijn van partijdigheid. Evenmin is dienaangaande vrees daaromtrent objectief gerechtvaardigd.
15.
Gelet op het vorenstaande dient op het verzoek tot wraking te worden beslist als hierna is weergegeven.

Beslissing

Het hof:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt gezonden aan de verzoekster, haar raadsman, genoemde voorzitter en raadsheren en de advocaat-generaal.
Deze beslissing is gegeven op 27 januari 2014 door mrs. A.L.G.A. Stille, C.M. le Clercq-Meijer en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in aanwezigheid van de griffier mr. L.E.M. Meekenkamp.