Uitspraak
Zaak-/rolnummer rechtbank : C/09/454762 / KG ZA 13-1308
hierna: EVT,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat mr. R.J.M. van den Tweel te Den Haag,
geïntimeerde sub 2,
hierna te noemen: TSM,
De feiten
(2.1) TSM verzorgt sinds het begin van de vorige eeuw veerdiensten vanuit Harlingen naar Vlieland en van Harlingen naar Terschelling en vice versa. De Staat heeft in 1985 de veerdiensten naar deze eilanden aangemerkt als ‘schakels in wegverbindingen’ met zowel een vervoersfunctie als een brugfunctie. In 1987 is een ‘convenant’ gesloten tussen TSM, de gemeenten Terschelling en Vlieland, en de Staat.
(2.2) Het convenant is op instigatie van de Staat vervangen door een ‘openbaar dienstcontract’ (hierna: ODC) per eiland, dit als opmaat naar/ tussenschakel tot een (onder meer in verband met spanning met Europese regelgeving) beoogde concessiesystematiek. In de considerans bij de ODC’s Vlieland en Terschelling, waarbij TSM partij is, is opgenomen:
voornemens is om na afloop van de overeenkomst, op basis van de tot stand te brengen wetgeving, de eerste concessie alsdan onderhands te gunnen aan de huidige vervoerders/rederijen[hof: dat is TSM voor Vlieland en Terschelling]
voor de thans door hen bediende trajecten voor een periode van 15 jaar,(…)(R) deminister/staatssecretaris
ervoor verantwoordelijk is dat er op door de vervoerders/rederijen gebruikte rijksaanleginrichtingen ook voor derden aanlegmogelijkheden beschikbaar zijn, dit laatste voor zover en in de mate dat dit de hiervoor aangeduide door hen te verrichten bootdienst in fysieke zin niet in gevaar brengt of hindert en het de uitoefening van dit openbare-dienstcontract niet belemmert.”In artikel 7.1 bij deze ODC’s is opgenomen:
“Deminister/staatssecretaris
spant zich ervoor in te bevorderen dat op grond van de in artikel 6 genoemde, beoogde concessiewet aan TSM als eerste de concessie voor de exploitatie van de bootdienst wordt gegund op voorwaarden zoveel mogelijk gelijk aan die genoemd in deze overeenkomst, zulks voor een periode van 15 jaar.”
Bijlage 5 bij de ODC’s bevat uitgangspunten voor voormeld medegebruik. Kort gezegd kan medegebruik plaatsvinden in zogenaamde ‘venstertijden’, dat wil zeggen buiten het tijdsbestek van één uur voor aankomst en een half uur na vertrek van de veerboot van TSM die de veerdienst op grond van het ODC uitvoert. In het ODC staat verder dat, indien een derde een verbinding ten behoeve van personenvervoer tot stand brengt tussen de vaste wal en Terschelling, uiterlijk binnen twee weken een overleg van de commissie bootdiensten wordt belegd en dat TSM na dit overleg gelet op de gewijzigde omstandigheden kan afwijken van de dienstregeling en/of de tarieven kan wijzigen. Deze afwijking dient, gelet op de omstandigheden redelijk en proportioneel te zijn met inachtneming van de publieke functie van de bootdienst (artikel 6.2 van de ODC’s).
voor de duur van het openbare-dienstcontract dat wil zeggen uiterlijk tot het tijdstip dat concessie is verleend op grond van de thans nog in voorbereiding zijnde regelgeving”en met inachtneming van de in het ODC neergelegde uitgangspunten en voorwaarden voor medegebruik en de voor het medegebruik te sluiten huur-/gebruiksovereenkomsten. In deze brief staat dat, mochten nieuwe feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven, de mogelijkheid van medegebruik door EVT opnieuw door de Staat zal worden onderzocht.
Artikel 6 van de huurovereenkomsten met het kopje “
Geen gebruiksinbreuk”bepaalt onder meer dat:
i) de aanleginrichtingen en de toegangsweg in overwegende mate in gebruik zijn bij TSM op grond van het ODC, dat door EVT moet worden gerespecteerd cq nagekomen voor zover daarin verplichtingen van medegebruikers zijn benoemd;
ii) de bootdienst van TSM in overeenstemming met het ODC in fysieke zin niet in gevaar mag worden gebracht of worden gehinderd en dat de uitoefening van het ODC niet mag worden belemmerd;
iii) de aanleginrichtingen en de toegangsweg alleen gedurende de venstertijden mogen worden gebruikt en niet als TSM vervoer verricht als bedoeld onder artikel 2.5 van het ODC (daarin staat dat TSM indien het vervoeraanbod voor de bootdienst dit noodzakelijk maakt extra materieel inzet).
Blijkens de huurovereenkomsten is voorzien in een tussentijdse opzeggingsmogelijkheid door de Staat indien “
naar het oordeel van de Staat een klemmend en zeer gewichtig publiek belang dit vordert”,met een opzegtermijn van tenminste drie maanden.
(2.9) Rijkswaterstaat Noord-Nederland heeft de medegebruiksvoorziening in de periode van 18 augustus 2008 tot en met 18 augustus 2009 geëvalueerd. De algemene conclusie luidde dat het medegebruik van de aanleginrichtingen te Harlingen en Terschelling in beide geëvalueerde periodes goed is verlopen.
dusdanig beperkte marktomvang”toetreding van nieuwe partijen niet erg aantrekkelijk en daarmee niet erg waarschijnlijk is voor Vlieland en Schiermonnikoog.
Concluderend stelt de Rebelgroup: “
In een situatie van een openbaar dienstcontract zonder exclusief recht voor de huidige reder, ligt toetreding van concurrenten op de verbindingen naar Terschelling en Ameland in de rede. Als de nieuwe reders er in slagen een marktaandeel te veroveren, zal het maatschappelijk gewenste kwantiteits-, kwaliteits- en prijsniveau van de dienstverlening mogelijk alleen geleverd kunnen worden als de overheid daarvoor een subsidie aan de reder die het contract uitvoert betaalt. In een volledig vrije marktsituatie schat Rebel de kans hoog in dat het maatschappelijk gewenste kwantiteits-, kwaliteits- en prijsniveau van de dienstverlening op termijn niet gehandhaafd blijft.”
de verbindingen naar Vlieland en Terschelling en de ander op de verbinding naar Ameland en Schiermonnikoog (…)"
- EVT dient zich te houden aan de uitgangspunten voor medegebruik van de aanleginrichtingen, zoals beschreven in bijlage 5 van het ODC;
- het medegebruik mag uitsluitend plaatsvinden met inachtneming van de voorwaarden zoals overeengekomen met EVT in de huurovereenkomsten;
- het medegebruik kan plaatsvinden “
voor de duur van het openbare-dienstcontract inzake het vervoer tussen Harlingen en Terschelling, dat wil zeggen tot uiterlijk het tijdstip dat de concessie voor het voor eenieder openstaand personenvervoer van en naar de Waddeneilanden Terschelling en Vlieland onherroepelijk is verleend”,
“
Aangezien bedoelde concessie op 24 mei jl. is verleend wijs ik u erop dat gelet daarop de periode waarin van medegebruik sprake kan zijn van beperkte duur is.”EVT is in het voorjaar van 2012 gaan varen met de ‘Spathoek’.
Conclusie en vervolgstappen”staat:
“Ten behoeve van het publieke belang: de bereikbaarheid van de eilanden en het voorkomen van mogelijke maatschappelijke ontwrichting, is het gewenst dat partijen op korte termijn overeenstemming bereiken over een herziene dienstregeling. Juridische trajecten zullen naar verwachting ter zake geen oplossing bieden en daarnaast meer tijd in beslag nemen. Partijen zijn het er echter over eens dat met een gewijzigde dienstregeling, de kern van het probleem, die ligt in een combinatie van het medegebruik en een ongelijk speelveld voor de twee reders, niet wordt opgelost.JBR constateert dat, op basis van de tot nu toe gevoerde gesprekken en de uitgesproken intentie van partijen er samen uit te willen komen, er mogelijk draagvlak te vinden is voor een herziene, gewijzigde winterdienstregeling mits deze een tijdelijk karakter heeft en partijen zich tegelijkertijd committeren om de situatie structureel en op korte termijn (per 2014) op te lossen.Het is aan de commissie bootdiensten en aan de individuele partijen der commissie bootdiensten, om te besluiten hoe verder te gaan.”
“Het beeld is ontstaan dat uitoefening van de (ODC’s) ernstig wordt belemmerd door uw tot nu toe van overheidswege toegestane medegebruik. Nu dit onvoorzien dreigt te leiden tot maatschappelijke ontwrichting zie ik mij genoodzaakt als een van de maatregelen het medegebruik van de aanleginrichtingen te heroverwegen. Ik laat thans een onderzoek uitvoeren dat cijfers en feiten moet opleveren dat mijn voornemen moet kunnen onderbouwen. Uit oogpunt van zorgvuldigheid wordt u daar thans van op de hoogte gesteld.Ik besef dat de nog te kiezen oplossingsrichting voor partijen ingrijpend kan zijn. Het feit dat zowel de continuïteit van de veerdienst naar Terschelling als die naar Vlieland nu ernstig in het geding is, met alle maatschappelijke gevolgen van dien, heeft mij hiertoe gebracht. Dit in het perspectief van de verplichtingen die zijn vastgelegd in de bindende ODC’s.Ik zal u zo spoedig mogelijk informeren over de relevante vervolgstappen.”
overigens (ook) acht (is) geslagen op uw brief van 9 oktober jl.”De Staatssecretaris schrijft in haar brief verder onder meer:
“Gelet dus op de inmiddels gewijzigde omstandigheden, (…) moet thans worden geconstateerd dat dit medegebruik de uitoefening van de ODC’s daadwerkelijk belemmert. Het tot op heden toegestane medegebruik en de aard en omvang van het gebruik dat EVT daarvan maakt, vormt de kern van de gerezen problematiek, zoals ook door onderzoek is bevestigd. Gelet ook op de dwingend juridisch-privaatrechtelijke kaders van de ODC’s acht ik het met het oog op het publieke belang van een veilige, betrouwbare, ongestoorde structurele en het hele jaar dekkende veerverbinding noodzakelijk dit medegebruik te beëindigen. Deze beëindiging wordt ondersteund door de beide andere publieke ODC-partners, de gemeenten Terschelling en Vlieland. (…)Tegen de achtergrond van het bovenstaande wordt uw bedoelde medegebruik van de aanleginrichtingen en (deel)terreinen van de Staat opgezegd tegen 1 februari 2014. (…)(2.27) Op 24 oktober 2013 heeft de Staat de huurovereenkomsten opgezegd per 1 februari 2014, onder verwijzing naar de onder 2.26 bedoelde brief van de Staatssecretaris en - ten overvloede - naar de mogelijkheid tot tussentijdse opzegging van de huurovereenkomsten. De Staat heeft EVT aangezegd dat zij het gehuurde per 1 februari 2014 dient te ontruimen.
“In de eerste plaats is de (..) termijn voor ACM te kort om onderzoek te doen en een definitief standpunt te bepalen over de geoorloofdheid van de opzegging van de huurovereenkomst vanuit mededingingsrechtelijk perspectief. De vraag of sprake is van misbruik van een economische machtspositie (artikel 24 mededingingswet (Mw)) vergt immers grondig onderzoek waarbij ook de inzet van toezichtbevoegdheden nodig kan zijn. (…)ACM begon het gesprek met de mededeling dat zij ernstige bedenkingen heeft bij de gang van zaken rondom dit dossier, omdat op het eerste gezicht aan de elementen voor een overtreding van artikel 24 Mw lijkt te zijn voldaan. De opzegging van de lopende huurovereenkomst door een onderneming met een economische machtspositie is mededingingsrechtelijk gezien namelijk bijzonder risicovol als dat de concurrentie op de lager gelegen markten uitsluit of beperkt (i.c. de (mogelijke) markt voor veerdiensten). De opzegging van de huurovereenkomst lijkt in dit geval direct tot gevolg te hebben dat de concurrentie tussen de zittende vervoerders EVT en TSM /Doeksen om personen-, vracht- en autovervoersdiensten van het vasteland naar Terschelling geheel wordt
Verdere beoordeling in hoger beroep
De centrale vraag in deze kort geding procedure betreft de vraag of de Staat de toestemming medegebruik en de huurovereenkomsten heeft op mogen zeggen per 1 februari 2014.
De aard van de huurovereenkomsten
De duur van de huurovereenkomsten
naar het oordeel van de Staat een klemmend en zeer gewichtig publiek belang dit vordert”.
Een klemmend en zeer gewichtig publiek belang c.q voldoende zwaarwegende grond?
Anders evenwel dan de Staat is het hof er niet van overtuigd dat het publieke belang thans noodzaakt tot de beëindiging van het medegebruik door EVT, en daarmee noopt tot opzegging van de huurovereenkomsten per 1 februari 2014. Hiervoor zijn nog teveel aspecten ongewis. Naar het voorlopig oordeel van het hof zijn (i) de alternatieven onvoldoende onderzocht en (ii) veel vraagtekens blijven bestaan bij de gepresenteerde cijfers van TSM.
Het hof stelt ten aanzien hiervan voorop dat weliswaar het nodige overleg heeft plaatsgevonden binnen de kaders van de ODC’s met de ODC-partners (de Staat, de gemeenten Terschelling en Vlieland en TSM), maar dat de betrokkenheid hierbij van EVT – de grote schuldige in de visie van de Staat en TSM maar tegelijkertijd bij uitstek het lijdend voorwerp van de genomen beslissing – minimaal is gebleven. Dit verbaast het hof, juist ook omdat EVT bij herhaling heeft aangegeven haar bijdrage te willen leveren, bijvoorbeeld door overname van onrendabele lijnen, althans bij herhaling om rechtstreeks overleg heeft gevraagd. De stelling van de Staat dat de dreigende problemen primair binnen de kaders van de ODC’s dienden te worden opgelost (memorie van antwoord 4.14) is niet toegelicht en wekt bevreemding, temeer nu de oplossingsrichting van het ODC (arbitrage) niet is gevolgd. Nu de oorzaak van de problemen bij EVT wordt gelegd, had de Staat bij een zorgvuldige afweging van belangen EVT tijdig en rechtstreeks bij eventuele oplossingen dienen te betrekken. Het gestelde krachtenspel tussen partijen (memorie van antwoord 4.14 Staat) is ontoereikend om EVT bij voorbaat ‘buiten de boot’ te houden. De opmerking van [de procesbegeleider] in zijn eindverslag, kort gezegd dat EVT voorwaarden stelt, is niet alleen – voor de Staat tijdig kenbaar – door EVT weersproken, maar bovendien laat dit onverlet dat overleg (ook onder deze omstandigheden) gewenst was geweest. Van de Staat had gevergd mogen worden dat hij het initiatief voor een dergelijk overleg had genomen, alvorens de vergaande stap te zetten van opzegging van het medegebruik en opzegging van de huurovereenkomsten. De omstandigheid dat EVT haar brief van 4 juni 2013 (productie 88 EVT) – hierin biedt EVT onder meer aan (op blz 5) om ‘onrendabele’ diensten van rederij Doeksen (TSM) over te nemen, eventueel in onderaanneming ex artikel 12 ODC, en zegt EVT (op blz 6) dat zij wil meedenken over de meest wenselijke oplossing voor de reizigers – heeft gericht aan de voorzitter van de Tweede Kamer (en niet aan de staatssecretaris), maakt dit niet anders. Niet gesteld is dat de inhoud van die brief de staatssecretaris niet (onmiddellijk) bekend was. Tot slot wordt in dit verband nog opgemerkt dat de Staat bij pleidooi als nieuwe stelling naar voren heeft gebracht (pleitnota 2.2) dat medegebruik door EVT mogelijk blijft, maar niet in de huidige omvang. Ook deze oplossingsrichting is niet onderzocht en zulks verdraagt zich evenmin met volledige opzegging van de huur en het medegebruik. Dat de consequenties van algehele opzegging voor EVT zeer verstrekkend zijn, is aannemelijk en is door de Staat (en TSM) ook niet voldoende betwist (anders dan in twijfel te trekken of dit ook een faillissement van EVT als ultieme consequentie heeft).
De kwestie is aan het rollen gekomen toen TSM de noodklok luidde en aangaf dat zij, met name door de inzet van de Spathoek, grote financiële problemen kreeg. De vraag is of deze financiële problemen èn de oorzaak hiervan thans voldoende aannemelijk zijn geworden. Beide vragen worden ontkennend beantwoord. Weliswaar is PwC tweemaal met rapportages gekomen en zijn de gehanteerde cijfers gecontroleerd en gevalideerd door de accountant van TSM (Ernst & Young) en door PwC, die door de Staat was ingeschakeld, maar een concrete mogelijkheid om deze geaggregeerde cijfers
inhoudelijkte toetsen is het hof en EVT (en de door haar ingeschakelde SEO) onthouden. Reeds hierom moet de rapportage van PwC met de nodige voorzichtigheid worden benaderd. Dit laatste geldt overigens ook voor de rapportage door SEO, in welke rapportage in korte tijd zonder een mogelijkheid tot deugdelijke validering van de cijfers kanttekeningen zijn geplaatst bij de PwC rapportage.
Hoe dan ook dient te worden opgemerkt dat de kanttekeningen van EVT/SEO dat er sprake is van (i) onverklaarbaar hoge kosten bij TSM, (ii) mogelijk te lage vrachtvergoedingen (door de zustermaatschappij) en (iii) een ondoorzichtige groepsstructuur, niet voldoende zijn ontzenuwd. Om hier meer zicht op te krijgen is nader grondig onderzoek nodig waar in het kader van dit kort geding geen plaats is. Al met al is er bij het hof zoveel twijfel gerezen over de door TSM gepresenteerde cijfers en de conclusies die daaraan, juist ook voor de toekomst, worden verbonden, dat het te ver gaat om hier thans op vooruit te lopen, zeker in de mate waarin de Staat dat heeft gedaan.
Hier komt bij dat ook onvoldoende duidelijk is geworden dat EVT (met de Spathoek) de oorzaak is van de gestelde financiële malaise bij TSM. Uiteraard zal de komst van EVT en de inzet van de Spathoek de winst van TSM onder druk hebben gezet en zal – overigens niet ongebruikelijk en vanuit een oogpunt van reizigersbelangen niet ongewenst – door de toegenomen concurrentie de winst van TSM zijn afgenomen, maar gesteld noch gebleken is dat TSM als professioneel reder afdoende maatregelen heeft genomen om deze situatie het hoofd te bieden. De PwC rapportage van 17 juli 2013 vermeldt in dit verband ( …)
“Uit de door ons overgelegde jaarcijfers blijkt dat TSM over de jaren 2007-2011 met één uitzondering, positieve resultaten heeft behaald. (…) Over de door ons beschouwde periode 2007-2012 geldt dat in dat tijdvak door TSM € 4 miljoen aan dividend is uitgekeerd aan Koninklijke Doeksen. (…) In 2012 is een fors negatief resultaat behaald. Dit hangt in belangrijke mate samen met verminderde omzet. Uit de door TSM overgelegde overzichten van vervoerde passagiers en auto’s wordt duidelijk dat de concurrentie van EVT impact heeft. Gegeven de relatief vaste kostenstructuur samenhangend met het kapitaalintensieve karakter van de activiteiten is daarmee de dekking voor het kostenpakket ontoereikend geworden.”De PwC rapportage van 7 oktober 2013, gericht op validatie van de prognose van TSM voor 2014 rekening houdend met gehele of gedeeltelijke beperking van het medegebruik door EVT, vermeldt in dit verband voorts:
“(…) Op grond van de door ons uitgevoerde werkzaamheden is ons niets gebleken op grond waarvan wij zouden moeten concluderen dat de door TSM gepresenteerde prognose voor 2013 en 2014, voorzien van het onderzoeksrapport van Ernst & Young van 3 juni 2013, geen redelijke basis vormt voor het doel om adequaat inzicht te geven in de verwachte financiële gang van zaken. Het proces van totstandkoming, alsmede de uitgangspunten en veronderstellingen bij de totstandkoming van de prognose voor 2013 en 2014, achten wij robuust. (…)”, Dit is een wat magere onderbouwing, zeker gezien de betwisting door EVT van de gestelde afname van de passagiersaantallen en de vaststaande hoge recente investeringen verband houdende met onder meer de aanschaf van een extra snelboot en de bouw van havenfaciliteiten. In dit verband speelt ook een rol dat SEO hoge kostenposten signaleert (volgens SEO/EVT onverklaarbaar hoog ten opzichte van de kostenposten genoemd in eerdere rapportages). Indien zou moeten worden aangenomen dat die posten niettemin terecht zijn opgevoerd, dringt de vraag zich op of die uitgaven dan niet eerder als oorzaak zijn aan te wijzen van de door TSM gestelde financiële problemen.
Een ander punt is dat we zowel onder de Brusselse als onze eigen mededingingsregels concurrentie moeten toestaan. (…) Daarmee ligt nu vast dat andere partijen de havenfaciliteiten kunnen gebruiken. Maar wel onder de voorwaarde dat de dienstregeling die we vandaag met elkaar vastleggen, daar op geen enkele manier door wordt belemmerd. Dat betekent in de praktijk:een vrije doorvaart voor de huidige reder binnen de tijden van de dienstregeling.[vetgemaakt door hof]
Daarbuiten zijn mogelijkheden voor andere rederijen. (…)”
Slotsom
opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt de Staat te gehengen en gedogen dat EVT na 1 februari 2014 het volledige en ongestoorde gebruik houdt van de in de huurovereenkomsten omschreven objecten onder de bestaande voorwaarden;
- wijst af het door partijen meer of anders gevorderde;
- veroordeelt de Staat en TSM in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van EVT tot op 31 december 2013 begroot op € 71,76 wegens kosten uitbrenging dagvaarding aan de Staat, € 589,-- aan griffierecht en € 816,-- aan salaris advocaat;
- veroordeelt de Staat en TSM in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van EVT tot op heden begroot op € 155,04 aan kosten uitbrenging appeldagvaardingen,
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
E.F. Brinkman en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 januari 2014 in aanwezigheid van de griffier.