In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, sector kanton, dat op 6 juli 2010 is gewezen. [Appellant] had via [geïntimeerde] een hypothecaire geldlening en een levensverzekering afgesloten. Na een betalingsachterstand heeft de rechtbank in het vonnis van 6 juli 2010 de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van de lening toegewezen, maar de tegenvordering van [appellant] wegens tekortkomingen in de informatievoorziening door [geïntimeerde] afgewezen. [Appellant] stelt dat [geïntimeerde] hem onvoldoende heeft geïnformeerd over de kosten van de polis, waardoor hij een zogenaamde 'woekerpolis' heeft aangeschaft. In hoger beroep heeft [appellant] zijn grieven tegen de afwijzing van zijn vordering in reconventie herhaald, maar het hof oordeelt dat hij onvoldoende heeft onderbouwd dat [geïntimeerde] zijn zorgplicht heeft geschonden. Het hof stelt vast dat de polis geen 'woekerpolis' is en dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij schade heeft geleden door het handelen van [geïntimeerde]. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover gericht tegen het vonnis in conventie. Tevens wordt [appellant] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.