ECLI:NL:GHDHA:2014:1469

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2014
Publicatiedatum
25 april 2014
Zaaknummer
BK-13/00673
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en boete bij stilstaande auto tijdens schorsing

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en een boete die zijn opgelegd aan belanghebbende, die houder was van een BMW. De naheffingsaanslag van € 1.274 en een boete van € 1.274 zijn opgelegd voor het tijdvak van 14 april 2011 tot en met 28 maart 2012. De Inspecteur handhaafde deze beslissingen na bezwaar, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank Den Haag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging bij het Gerechtshof Den Haag.

De kern van het geschil betreft de vraag of de auto, die op 15 februari 2012 om 18.00 uur stilstaand werd aangetroffen op de openbare weg, terecht is aangemerkt als gebruik van de weg terwijl de geldigheid van het kentekenbewijs was geschorst. Belanghebbende stelde dat de auto naar een herstelbedrijf was gebracht en dat de controleurs de auto niet op de openbare weg hadden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de Inspecteur voldoende bewijs had geleverd dat de auto op de openbare weg stond, en dat de naheffingsaanslag en boete terecht waren opgelegd.

In hoger beroep bevestigde het Hof de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de naheffingsaanslag, maar oordeelde dat de boete van 100 procent te hoog was. Het Hof verlaagde de boete tot 50 procent, wat het passend en geboden achtte gezien de omstandigheden van de zaak. Het Hof veroordeelde de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende en gelastte de terugbetaling van griffierechten. De uitspraak werd op 25 april 2014 openbaar gemaakt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-13/00673

Uitspraak van 25 april 2014

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en
de directeur van de Belastingdienst/Centrale administratie, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 juni 2013, nummer SGR 12/11428.

Naheffingsaanslag, boetebeschikking, bezwaar en beroep

1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak van 14 april 2011 tot en met 28 maart 2012 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting van € 1.274 en bij beschikking een boete van € 1.274 opgelegd.
1.2. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 42 is geheven.
1.4. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 118 is geheven.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift en een aanvulling ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 4 april 2014 in Den Haag. De Inspecteur is verschenen. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen.
2.4. De gemachtigde van belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 27 februari 2014 aan de gemachtigde op het adres [adres], onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd op de zitting te verschijnen. Blijkens bij PostNL ingewonnen informatie is de brief op 1 maart 2014 om 12.29 uur op het voormelde adres uitgereikt.

Feiten

3.1. Belanghebbende is van 12 maart 2009 tot en met 28 maart 2012 houder van de auto, een BMW met kenteken [kenteken]. De geldigheid van het kentekenbewijs is geschorst van 12 augustus 2010 tot en met 7 augustus 2011 en van 8 augustus 2011 tot en met 28 maart 2012.
3.2. Op 15 februari 2012 om 18.00 uur is de auto stilstaand aangetroffen op de Televisiestraat in Den Haag. Naar aanleiding van die constatering is een rapport gemaakt en is aan belanghebbende op grond van artikel 35 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 de naheffingsaanslag met de boete opgelegd.

De rechtbank

4.
De rechtbank heeft overwogen:
"(…)
4. [
Belanghebbende] stelt dat de auto naar een herstelbedrijf in de Televisiestraat is gebracht. Nu [belanghebbende], nadat de auto op het terrein van het herstelbedrijf was geparkeerd, de kentekenplaten van de auto heeft gehaald, kan het naar het oordeel van [belanghebbende] niet zo zijn dat controleurs van [de Inspecteur] de auto stilstaand op de openbare weg hebben aangetroffen. Daarnaast is het niet terecht dat aan [belanghebbende] een naheffingsaanslag en een boete is opgelegd omdat de auto bij het herstelbedrijf stond.
5. [
De Inspecteur] heeft dit standpunt gemotiveerd weersproken.
6.
Op grond van artikel 35 van de Wet MRB kan bij constatering van gebruik van de weg met een voor dat motorrijtuig geldende schorsing als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994 de belasting worden nageheven en kan een verzuimboete worden opgelegd.
7.
Het is aan [de Inspecteur] om aannemelijk te maken dat het voertuig zich op het door [de Inspecteur] gestelde tijdstip op de openbare weg bevond en dat hiermee de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat [de Inspecteur] middels het overleggen van een 'Melding Visuele controle/Fysieke controle', een formulier 'surf fiscale surveillance' en een ambtsedige verklaring van de surveillant hierin is geslaagd. Dat [de Inspecteur] geen fotografisch materiaal heeft overgelegd maakt dit oordeel niet anders.
8. [
Belanghebbende] heeft ter zitting verklaard dat de auto bij het herstelbedrijf ter reparatie was aangeboden. [Belanghebbende] heeft zijn stelling dat het niet zo kan zijn dat de controleur de auto ten tijde van de controle op de openbare weg heeft aangetroffen niet met enig bewijs onderbouwd. De enkele verklaring dat de auto met schade in de garage van het herstelbedrijf stond geparkeerd en dat van gebruik van de openbare weg door de schade geen sprake kon zijn, alsmede de niet onderbouwde stelling dat [belanghebbende] de kentekenplaten had verwijderd vormen niet voldoende aanleiding om het door [de Inspecteur] geconstateerde niet aannemelijk te achten. Derhalve heeft [de Inspecteur] terecht de naheffingsaanslag, aan [belanghebbende] als houder van de auto, kunnen opleggen.
9.
Op grond van artikel 37 van de Wet in samenhang met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en het bepaalde in paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst kan [de Inspecteur] in geval van gebruik van de weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing een verzuimboete opleggen van ten hoogste 100 procent van het bedrag aan belasting dat niet of gedeeltelijk niet is betaald met een maximum van € 4.920. Bij het opleggen van verzuimboeten wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid, met dien verstande dat bij afwezigheid van alle schuld (avas) het opleggen ervan achterwege behoort te blijven. Van avas is niet gebleken. De verzuimboete is mitsdien terecht opgelegd. De rechtbank acht de boete ook passend en geboden.
10.
Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
11.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling."

Geschil en standpunten van partijen

5.1. In hoger beroep houdt partijen het antwoord op de vraag verdeeld, net als voor de rechtbank, of de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt de vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
5.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

6.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking.
6.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank voor zover die de belasting betreft en tot vermindering van de boete tot 50 percent.

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. Naar 's Hofs oordeel heeft de rechtbank terecht en op goede gronden beslist dat de belasting terecht en tot het juiste bedrag van belanghebbende is nageheven. Belanghebbende voert in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe grieven tegen de naheffing aan. In zoverre faalt het hoger beroep.
7.2. Met betrekking tot de boete is het Hof evenzeer van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft beslist dat terecht een boete is belopen. Niettemin onderschrijft het Hof het ter zitting door de Inspecteur, de door belanghebbende aangevoerde punten opnieuw wegende, ingenomen standpunt dat, gegeven de omstandigheden van dit geval, een boete van 50 percent passend en geboden is.
7.3. Dat voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep gegrond is.

Proceskosten en griffierecht

8.1. Het Hof ziet reden de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten. De kosten stelt het Hof vast op € 365,25 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand: 3 punten à € 487 x 0,25 (beroep en hoger beroep). Voor een hogere of andere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
8.2. De Inspecteur moet de in beroep en in hoger beroep betaalde griffierechten aan belanghebbende vergoeden.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- bevestigt de uitspraak van de Inspecteur die ziet op de naheffingsaanslag;
- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur die ziet op de boetebeschikking;
- wijzigt de boetebeschikking aldus dat de boete wordt vastgesteld op € 637;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 365,25; en
- gelast de Inspecteur de griffierechten van in totaal € 160 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.A.P. Nieuwenhuizen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.M. Visser. De beslissing is op 25 april 2014 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.