In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en een boete die zijn opgelegd aan belanghebbende, die houder was van een BMW. De naheffingsaanslag van € 1.274 en een boete van € 1.274 zijn opgelegd voor het tijdvak van 14 april 2011 tot en met 28 maart 2012. De Inspecteur handhaafde deze beslissingen na bezwaar, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank Den Haag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging bij het Gerechtshof Den Haag.
De kern van het geschil betreft de vraag of de auto, die op 15 februari 2012 om 18.00 uur stilstaand werd aangetroffen op de openbare weg, terecht is aangemerkt als gebruik van de weg terwijl de geldigheid van het kentekenbewijs was geschorst. Belanghebbende stelde dat de auto naar een herstelbedrijf was gebracht en dat de controleurs de auto niet op de openbare weg hadden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de Inspecteur voldoende bewijs had geleverd dat de auto op de openbare weg stond, en dat de naheffingsaanslag en boete terecht waren opgelegd.
In hoger beroep bevestigde het Hof de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de naheffingsaanslag, maar oordeelde dat de boete van 100 procent te hoog was. Het Hof verlaagde de boete tot 50 procent, wat het passend en geboden achtte gezien de omstandigheden van de zaak. Het Hof veroordeelde de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende en gelastte de terugbetaling van griffierechten. De uitspraak werd op 25 april 2014 openbaar gemaakt.