ECLI:NL:GHDHA:2014:1430

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
BK-13-01336
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de rechtsgeldigheid van een vaststellingsovereenkomst in belastingkwestie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank oordeelde dat er geen rechtsgeldige vaststellingsovereenkomst tot stand was gekomen tussen belanghebbende en de Inspecteur. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2008, waarbij de Inspecteur een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 209.874 had vastgesteld. Na bezwaar werd dit bedrag verlaagd, maar belanghebbende was het niet eens met de uiteindelijke uitspraak van de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat de vaststellingsovereenkomst niet rechtsgeldig was, omdat er geen wilsovereenstemming was tussen partijen over de hoogte van de belasting. Belanghebbende stelde dat hij de Inspecteur in rechte kon houden aan de bijlage van de vaststellingsovereenkomst, waarin een verkeerde berekening van de belasting was opgenomen. Het Hof oordeelde echter dat de vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig tot stand was gekomen en dat belanghebbende niet te goeder trouw was door de Inspecteur aan de onjuiste berekening te houden. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-13/01336

Uitspraak van 18 april 2014

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en
de directeur van de Belastingdienst/kantoor [P], de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 augustus 2013, nummer SGR 13/1253.

Aanslag, bezwaar en beroep

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 209.874 met een te betalen bedrag van € 106.045 (€ 98.731 aan belasting/premie minus € 3.402 aan loonheffing plus € 10.716 aan heffingsrente) opgelegd.
1.2. Bij gezamenlijke uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag verminderd, in die zin dat het belastbare inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 90.644, het belastbare inkomen uit sparen en beleggen is vastgesteld op € 9.401, resulterend in een te betalen bedrag van € 47.017 (€ 39.551 aan belasting/premie minus € 3.402 aan loonheffing plus € 4.064 aan heffingsrente).
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 44 is geheven.
1.4. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 118 is geheven.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 4 april 2014 in Den Haag. Partijen zijn verschenen.

Feiten

3.1. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde gaat het Hof in hoger beroep uit van de volgende door de rechtbank vastgestelde feiten:
"1. [De Inspecteur] heeft in 2011 bij [A] Holding B.V. (de vennootschap) en haar twee dochtervennootschappen een boekenonderzoek ingesteld. Daarbij heeft [de Inspecteur] onder meer geconstateerd dat [belanghebbende] managementwerkzaamheden voor de vennootschap heeft verricht, dat [belanghebbende] vanaf 31 augustus 2006 een aanmerkelijk belang in de vennootschap heeft gekregen en dat vanaf 31 augustus 2006 tussen [belanghebbende] en de vennootschap sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking. Naar aanleiding van de uitkomsten van het boekenonderzoek heeft [de Inspecteur] de onderhavige aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 209.874. Daarbij heeft [de Inspecteur] een bedrag van € 200.000 aan gebruikelijk loon in aanmerking genomen alsmede een bedrag van € 9.874 aan commissariaatsbeloning.
2.
In de bezwaarfase hebben partijen een tot de gedingstukken behorende vaststellingsovereenkomst ondertekend. [Belanghebbende] heeft de vaststellingsovereenkomst ondertekend op 4 december 2012 en [de Inspecteur] op 6 december 2012. In de vaststellingsovereenkomst is onder meer vastgelegd dat voor de jaren 2003 tot en met 2011 jaarlijks sprake is van een te belasten loon van € 80.770 en dat voor de te belasten inkomens uit sparen en beleggen wordt aangesloten bij een in de brief van de gemachtigde van 28 september 2012 opgenomen vermogensopstelling. In vorengenoemde vermogensopstelling heeft de gemachtigde het belastbare inkomen uit sparen en beleggen over het jaar 2008 berekend op € 9.401 (4% x (€ 255.340 - /- € 20.315 heffingvrij vermogen)) en de daarover verschuldigde belasting op € 2.820. Voorts is in de vaststellingsovereenkomst een verwijzing opgenomen naar een zogenoemde bijlage A. In die bijlage is een berekening van [de Inspecteur] van de belastbare inkomens uit werk en woning (2003 tot en met 2011) en de belastbare inkomens uit sparen en beleggen (2006 tot en met 2010) opgenomen. In die berekening is als gevolg van een verwijzingsfout in het door [de Inspecteur] gebruikte programma bij het berekenen van de verschuldigde belasting over de belastbare inkomens uit werk en woning ten onrechte uitgegaan van de tarieven voor personen ouder dan 65 jaar. Voor het jaar 2008 is het belastbare inkomen uit werk en woning berekend op een bedrag van € 90.644 en de verschuldigde belasting daarover is berekend op een bedrag van € 31.192. Daarnaast is in die berekening de verschuldigde belasting over de belastbare inkomens uit sparen en beleggen op € 0 berekend. Wel is in de berekening met betrekking tot het belastbare inkomen uit sparen en beleggen voor het jaar 2008 een gecorrigeerde rendementsgrondslag van € 255.340 opgenomen alsmede een heffingvrij vermogen van € 20.315 en een vastgesteld en gecorrigeerd belastingbedrag box 3 van € 2.820.
3.
Nadat [de Inspecteur] bij brief van 6 december 2012 een door hem ondertekend exemplaar van de vaststellingsovereenkomst aan de gemachtigde had verzonden, kwam hij er op diezelfde dag achter dat de in bijlage A vermelde bedragen aan verschuldigde belasting afweken van de wettelijk verschuldigde belasting. [De Inspecteur] heeft de gemachtigde hiervan direct telefonisch op de hoogte gesteld.
4.
Bij uitspraak op bezwaar heeft [de Inspecteur] de aanslag verminderd naar een verzamelinkomen van € 100.045. Daarbij heeft [de Inspecteur] het belastbare inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 90.644 (€ 9.874 + € 80.770) en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen op € 9.401. De verschuldigde inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen bedraagt in totaal € 39.551 (€ 30.409 inkomstenbelasting box 1 + € 9.839 premie volksverzekeringen + € 2.820 inkomstenbelasting box 3 - /- € 3.517 heffingskortingen)."
3.2.
In hoger beroep is ook, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, komen vast te staan:
3.2.1.
Op 12 november 2012 mailt de Inspecteur aan belanghebbendes gemachtigde/adviseur mr. [B] van [C] een "berekening diverse (navorderings)aanslagen" als bijlage van de concept-vaststellingsovereenkomst.
3.2.2.
Op 29 november 2012 mailt belanghebbendes gemachtigde/adviseur drs. [D] van [C] aan de Inspecteur:
"(…) Dank u voor het toesturen van de vaststellingsovereenkomst. Ik heb deze doorgeleid naar [belanghebbende]. [Belanghebbende] heeft de overeenkomst doorgenomen en stemt er mee in, met dien verstande, dat de bijlage met de berekening van de belastbare inkomens en de verschuldigde belasting- en heffingsrente deel dienen uit te maken van de overeenkomst. Op die wijze kan hij de financiële gevolgen van het tekenen van de overeenkomst helemaal overzien. Kunt u de overeenkomst in deze zin aanpassen? De betreffende bijlage was al bij de conceptovereenkomst gevoegd. (…)"
3.2.3.
Op 30 november 2012 mailt de Inspecteur aan [D]:
"(…) Op uw verzoek heb ik in de vaststellingsovereenkomst een verwijzing naar de bijlage gemaakt (punt 4.). (…) Kunt u mij per ommegaande telefonisch bevestigen dat deze aanpassing accoord is? Dan zal ik zorg dragen dat de gewijzigde overeenkomst vandaag nog per post aan u wordt verstuurd. (…)"
3.2.4.
De Inspecteur ondertekent de vaststellingsovereenkomst op 6 december 2012 en biedt die dag een door hem ondertekend exemplaar ter post aan. De foutieve bijlage is van zijn paraaf voorzien. Ook op 6 december 2012, maar net te laat om de terpostbezorging te voorkomen, heeft de Inspecteur [D] telefonisch op de hoogte gesteld van de onjuiste berekening in de bijlage. Hij legt [D] de vraag voor of een en ander reden is de vaststellingsovereenkomst niet tot stand te laten komen of te vernietigen. [B] beantwoordt de vraag ontkennend en geeft te kennen akkoord te gaan met de juiste berekening.
3.2.5.
Op 6 december 2012 mailt de Inspecteur aan [D]:
"(…) Zie bijgaand de geconstateerde verschillen in de berekende verschuldigde inkomstenbelasting box 1. (…) Daarnaast merk ik nog op dat, naar ik nu heb geconstateerd, de berekende inkomstenbelasting box 3 niet in de totaaltelling tot uitdrukking is gekomen. Ik neem vandaag nog telefonisch contact met u op om de zaak verder door te spreken. (…)
en
(…) Zoals afgesproken treft u bijgaand de gewijzigde bijlage in bovenvermeld dossier. Ik streef ernaar woensdag telefonisch contact met u te hebben voor de verdere afwikkeling. Ik bied u mijn excuses aan voor de gemaakte fout. (…)"

De rechtbank

4.
De rechtbank heeft overwogen:
"(…)
6. [
Belanghebbende] heeft ter zitting verklaard dat hij slechts akkoord is gegaan met de hoogte van de inkomens, omdat daarbij het volgens bijlage A vermelde verschuldigde belastingbedrag hoorde. Het was nadrukkelijk zijn bedoeling om afspraken te maken over de hoogte van het belastingbedrag en het belastingbedrag maakt daarom volgens hem integraal onderdeel uit van de vaststellingsovereenkomst. De hoogte van het totale in de vaststellingsovereenkomst vermelde belastingbedrag was voor hem de belangrijkste reden om de overeenkomst te tekenen. [De Inspecteur] heeft ter zitting verklaard dat hij uitsluitend heeft bedoeld afspraken te maken over de hoogte van de inkomens en dat het nooit de bedoeling is geweest een van de wet afwijkend belastingbedrag af te spreken. Partijen verschillen derhalve van mening over hetgeen zij met de vaststellingsovereenkomst hebben beoogd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat tussen partijen geen rechtsgeldige vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen, omdat de daartoe vereiste wilsovereenstemming van partijen ontbreekt.
7.
Nu tussen partijen geen rechtsgeldige vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen, zal de rechtbank de juistheid van de onderhavige uitspraak op bezwaar beoordelen zonder acht te slaan op hetgeen in de vaststellingsovereenkomst is vermeld.
8.
De rechtbank maakt uit de gedingstukken op dat in de uitspraak op bezwaar volledig is aangesloten bij de bedragen die door [belanghebbende] in de bezwaarfase zijn aangevoerd. De rechtbank wijst daarbij op de brieven van de gemachtigde van 22 juni 2012 en van 28 september 2012, waarin [belanghebbende] het standpunt heeft ingenomen dat het gebruikelijk loon afgerond € 80.770 (brief van 22 juni 2012) bedraagt en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen € 9.401 (brief van 28 september 2012). [Belanghebbende] heeft voor het overige geen feiten en omstandigheden aangevoerd op basis waarvan de rechtbank tot het oordeel zou kunnen komen dat het gebruikelijk loon en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen lager dienen te worden vastgesteld. Aldus zijn de door [de Inspecteur] bij de uitspraak op bezwaar in aanmerking genomen correcties niet te hoog vastgesteld. Dit brengt mee dat de uitspraak op bezwaar juist is, ook voor wat betreft de daarbij vastgestelde verschuldigde inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
9.
Voor zover [belanghebbende] een beroep doet op het vertrouwensbeginsel faalt dit. [Belanghebbende] heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een bewuste standpuntbepaling van [de Inspecteur] ten aanzien van de hoogte van de door hem verschuldigde belasting. Bijlage A kan niet als een dergelijke bewuste standpuntbepaling worden aangemerkt omdat deze bijlage uitsluitend is opgesteld in het kader van de vaststellingsovereenkomst en daaraan dan ook buiten dat kader geen betekenis kan worden toegekend.
10.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
11.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling."

Geschil en standpunten van partijen

5.1. Partijen houdt uitsluitend het antwoord op de vraag verdeeld of belanghebbende de Inspecteur in rechte kan houden aan de tot de vaststellingsovereenkomst behorende bijlage, te weten het overzicht met een verkeerde berekening van de belasting/premie, welke vraag belanghebbende, zo nodig met een beroep op het vertrouwensbeginsel, bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.
5.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Beoordeling van het hoger beroep

6.1. De rechtbank heeft naar 's Hofs oordeel met juistheid beslist dat het beroep ongegrond is. Anders dan de rechtbank, is het Hof met partijen van oordeel dat de vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen en dat partijen over en weer aan de bepalingen zijn gebonden en zich op de bepalingen mogen beroepen. Niettemin kan het Hof zich niet aan de indruk onttrekken, afwegende wat partijen over en weer hebben aangevoerd en in het geding hebben gebracht, ter zitting toegelicht, dat niet alleen [B] en [D] maar ook belanghebbende zelf van aanvang af hebben geweten dat het overzicht in de bijlage bij de vaststellingsovereenkomst een onjuiste berekening van de belasting/premie bevat. Die indruk heeft belanghebbende, die ter zitting langdurig is bevraagd over de betrokkenheid van diens adviseur(s) en van hemzelf bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst, niet kunnen wegnemen. Integendeel, zijn antwoorden, met name ook gezien de wijze waarop hij telkens antwoord geeft, roepen in elk geval het beeld op van iemand die in fiscale kwesties als deze, ook ten tijde van de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst, bijzonder goed thuis is, ook in die zin dat hij zich, waar nodig, in elke fase van de met de Inspecteur gevoerde besprekingen heeft laten inlichten door diens adviseur(s), juist ook waar het gaat om de financiële consequenties. Het moet er dan ook voor worden gehouden daargelaten dat de Inspecteur nog voordat de verzending van de ondertekende vaststellingsovereenkomst is voltooid, [D] telefonisch op de hoogte heeft gebracht van de fouten in het overzicht en dat [D] te kennen heeft gegeven zich (nog steeds) in de vaststellingsovereenkomst te kunnen vinden, en wel met een berekening van de wettelijk verschuldigde belasting/premie dat belanghebbende door de Inspecteur te houden aan de onjuiste berekening van de belasting/premie niet te goeder trouw is. De stelling van belanghebbende dat de Inspecteur wel fouten mag maken, maar dat hij onder elke omstandigheid is gebonden aan afspraken, ook wanneer die, zoals ook voor een partij als belanghebbende kenbaar, apert onjuist zijn, wijst het Hof af, reeds omdat het kennelijk met die stelling beoogde resultaat op geen enkele wijze strookt met het in het maatschappelijke verkeer geldende beginsel dat afspraken naar redelijkheid en billijkheid worden uitgelegd. Het gelijk is aan de zijde van de Inspecteur.
6.2. Dat voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is.

Proceskosten

Het Hof ziet geen reden een partij te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.A.P. Nieuwenhuizen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.M. Visser. De beslissing is op 18 april 2014 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.