In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank oordeelde dat er geen rechtsgeldige vaststellingsovereenkomst tot stand was gekomen tussen belanghebbende en de Inspecteur. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2008, waarbij de Inspecteur een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 209.874 had vastgesteld. Na bezwaar werd dit bedrag verlaagd, maar belanghebbende was het niet eens met de uiteindelijke uitspraak van de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat de vaststellingsovereenkomst niet rechtsgeldig was, omdat er geen wilsovereenstemming was tussen partijen over de hoogte van de belasting. Belanghebbende stelde dat hij de Inspecteur in rechte kon houden aan de bijlage van de vaststellingsovereenkomst, waarin een verkeerde berekening van de belasting was opgenomen. Het Hof oordeelde echter dat de vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig tot stand was gekomen en dat belanghebbende niet te goeder trouw was door de Inspecteur aan de onjuiste berekening te houden. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen.