ECLI:NL:GHDHA:2014:1360

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2014
Publicatiedatum
17 april 2014
Zaaknummer
200.139.774-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot voeging in de Thuiskopie-zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 april 2014 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat voortvloeide uit een kort geding tussen de Staat der Nederlanden, de Stichting De Thuiskopie (SDT) en Acer Computer B.V. De Staat had een incidentele vordering tot voeging ingediend, waarbij hij zich wilde voegen aan de zijde van SDT in de procedure tegen Acer. De aanleiding voor deze vordering was de wens van de Staat om te voorkomen dat zijn wetgeving, die een uitzondering voor privé-kopiëren regelt, als onverbindend zou worden verklaard. De Staat stelde dat hij belang had bij de voeging omdat een ongunstige uitspraak voor SDT ook negatieve gevolgen voor hem zou kunnen hebben, met name in het kader van schadeclaims van rechthebbenden en het beginsel van de Unietrouw.

Het hof heeft echter geoordeeld dat de Staat onvoldoende belang had bij de voeging. Het hof overwoog dat de rechtspositie van de Staat niet nadelig kon worden beïnvloed door een voor SDT ongunstige beslissing, aangezien in het kort geding geen definitieve uitspraak over de verbindendheid van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) kon worden gedaan. De Staat had weliswaar twee belangen aangedragen, maar het hof concludeerde dat deze belangen niet voldoende relevant waren om de voeging te rechtvaardigen. De incidentele vordering van de Staat werd dan ook afgewezen, en hij werd veroordeeld in de kosten van het incident.

De uitspraak benadrukt de strikte eisen die aan een voeging worden gesteld en de noodzaak voor een derde partij om een voldoende belang aan te tonen. Het hof heeft de zaak vervolgens verwezen naar de rol voor verdere behandeling in de hoofdzaak, waarbij de kosten van het incident aan de zijde van Acer zijn begroot op € 894,- voor salaris. Het arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector Civiel Recht
Zaaknummer : 200.139.774/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : C/09/450861/KG ZA 13-1065

Arrest d.d. 22 april 2014

inzake

de STAAT DER NEDERLANDEN,

zetelend te Den Haag,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. S.M. Kingma te Den Haag,
eiser tot voeging,
in de procedure van:

de stichting STICHTING DE THUISKOPIE,

gevestigd te Amsterdam,
appellante in de hoofdzaak,
hierna te noemen: SDT,
advocaat: mr. J.W.A. Weddene te Amsterdam,
tegen

ACER COMPUTER B.V.,

gevestigd te Den Bosch,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
hierna te noemen: Acer,
advocaat: mr. D. Knottenbelt te Rotterdam.

Het geding

Bij exploit van (spoed)appeldagvaarding van 20 december 2013, tevens houdende zeven grieven, is SDT in hoger beroep gekomen van het tussen haar en Acer gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 22 november 2013. Daarna zijn in hoger beroep achtereenvolgens de volgende processtukken genomen:
- een incidentele memorie tot voeging, tevens memorie van grieven van de Staat (hierna: MtV/MvG);
- een memorie van antwoord in het incident tot voeging van Acer, waarbij Acer zich tegen de door de Staat gevorderde voeging verzet;
- een memorie van antwoord in het incident tot voeging van SDT, waarbij zij concludeert tot toelating van de Staat als voegende partij aan haar zijde.
Vervolgens is arrest gevraagd in het voegingsincident.

Beoordeling van de incidentele vordering

1.
In de Nederlandse Auteurswet (Aw) is gebruik gemaakt van de in artikel 5 lid 2 sub b van Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (de Auteursrechtrichtlijn, hierna kortweg: Arl) geboden mogelijkheid om een beperking te stellen aan het reproductierecht op geluidsdragers voor privégebruik en in plaats daarvan te voorzien in een billijke vergoeding. SDT is een collectieve beheersorganisatie die is belast met de inning en verdeling van de daarvoor door de fabrikanten en importeurs verschuldigde billijke vergoeding (zie de artikelen 16c-16f Aw). Bij Algemene Maatregel van Bestuur van 23 oktober 2012 (hierna: de AMvB), die inmiddels is verlengd tot 12 januari 2016, is het aantal geluidsdragers (‘voorwerpen’) waarop een billijke vergoeding rust, uitgebreid van alleen CD-R’s en DVD-R’s naar onder meer externe HDD Drives, telefoons met MP3-spelers en PC’s/laptops. Acer, een vergoedingsplichtige importeur, heeft samen met andere vergoedingsplichtigen een bodemprocedure tegen de Staat aangespannen waarin onder meer wordt gevorderd om de AMvB onverbindend te verklaren.
2.
Het onderhavige incident is opgeworpen in een kort geding procedure, waarin SDT heef gevorderd, verkort weergegeven, om Acer te veroordelen tot het doen van opgave van de bij de AMvB aangewezen voorwerpen die door haar vanaf 1 januari 2013 zijn geïmporteerd of gefabriceerd en om de daarover verschuldigde billijke vergoeding te betalen. De voorzieningenrechter heeft de vordering tot het doen van opgave volledig toegewezen, maar de betalingsvordering slechts ten dele, namelijk voor 50% van de verschuldigde vergoeding voor alle heffingsplichtige producten. Daartoe heeft zij in het vonnis van 22 november 2013 (hierna: het KG-vonnis) onder meer overwogen dat er een risico bestaat dat in de bodemprocedure de AMvB (gedeeltelijk) onverbindend wordt verklaard, waarbij zij wel heeft benadrukt (in rov. 5.6) dat in dit kort geding geen buitenwerkingstelling van de AMvB wordt gevorderd. Van dit vonnis is SDT tijdig in hoger beroep gekomen.
3.
In dit hoger beroep heeft de Staat een incident als bedoeld in artikel 217 Rv geopend en gevorderd zich te mogen voegen aan de zijde van SDT om het KG-vonnis te bestrijden voor zover dat vonnis is gebaseerd op het (mogelijk) onverbindend zijn van de AMvB (punt 1.5 MtV/MvG). De Staat heeft zijn belang hierbij als volgt toegelicht:
I. De Staat heeft er als wetgever belang bij dat niet in rechte wordt geoordeeld dat zijn wetgeving onverbindend is (hierna: belang I);
II. Uit de Arl vloeit voort dat op de Staat, die een uitzondering voor privé-kopiëren in zijn wetgeving heeft ingevoerd, de resultaatsverplichting rust om te verzekeren dat de billijke vergoeding daadwerkelijk wordt geïncasseerd. Wanneer Acer en – mede als gevolg van het KG-vonnis – andere betalingsplichtigen de door hen verschuldigde vergoeding geheel of gedeeltelijk niet afdragen, verhindert dat een goede nakoming van die resultaatsverplichting. Dit stelt de Staat bloot aan schadeclaims van rechthebbenden en raakt het beginsel van de Unietrouw. Ook hierom heeft de Staat er belang bij om in deze procedure aan te kunnen voeren dat van de verbindendheid van de AMvB moet worden uitgegaan (hierna: belang II).
4.
SDT onderschrijft het standpunt van de Staat. Acer betwist echter dat de Staat voldoende belang bij voeging heeft.
5.
Voor het aannemen van belang bij voeging is voldoende dat een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde de derde zich wil voegen, de rechtspositie van die derde nadelig kan beïnvloeden (HR 14 maart 2008, NJ 2008, 168).
6.
In dit kort geding kan geen definitieve beslissing over de al dan niet verbindendheid van de AMvB worden gegeven, zie artikel 257 Rv. De rechtspositie van de Staat kan door een voor SDT ongunstige beslissing op dat punt dus niet nadelig worden beïnvloed. Belang I van de Staat kan derhalve niet als een in dit kader voldoende relevant belang worden aangemerkt.
7.
Bij de onderbouwing van belang II heeft de Staat er op geattendeerd dat het hem erom te doen is dat hij in deze kort geding procedure kan aanvoeren dat van de verbindendheid van de AMvB moet worden uitgegaan (zie punt 1.7, laatste zinsnede, MtV/MvG). De twee door de Staat in dit verband genoemde belangen – voldoening aan het beginsel van de Unietrouw en het gevrijwaard blijven van claims – zijn, binnen door de Staat geschetste context, gewaarborgd wanneer de AMvB verbindend is. Gelet hierop moet de door de Staat bedoelde – in de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 juni 2011 (zaak C-462/09, ‘
Thuiskopie/Opus’) en 11 juli 2013 (zaak C-521/11 ’
Amazon/Austro-Mechana’) neergelegde – resultaatsverplichting in dit geval hierin worden gezien dat de Staat verplicht is om een aan de Arl beantwoordende AMvB uit te vaardigen. Wanneer in hoger beroep in dit kort geding de voor SDT ongunstige beslissing zou worden genomen dat de AMvB als ongeldig moet worden beschouwd, dan zou dat, vanwege het voorlopige karakter van die beslissing, niet de gevolgtrekking kunnen rechtvaardigen dat de Staat niet aan haar resultaatsverplichting heeft voldaan. Die voor SDT ongunstige beslissing kan derhalve de rechtspositie van de Staat niet nadelig beïnvloeden. Dit betekent dat ook belang II de door de Staat gewenste voeging niet kan dragen.
8.
Dat, zoals de Staat nog heeft aangevoerd, de behandeling van de zaak als gevolg van de gevorderde voeging geen vertraging hoeft op te lopen omdat zij in de MvT/MvG al inhoudelijk heeft geconcludeerd, kan niet compenseren dat zij geen voldoende belang bij voeging heeft. Bovendien laat het feit dat de Staat al inhoudelijk heeft geconcludeerd onverlet dat de gevorderde voeging tot een grotere complexiteit van de zaak leidt.
9.
De incidentele vordering van de Staat zal worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal hij worden veroordeeld in de kosten van dit incident die zullen begroot aan de hand van het liquidatietarief. Artikel 1019h Rv is hier niet van toepassing.

Beslissing

Het gerechtshof:
- wijst af de incidentele vordering van de Staat tot voeging;
- veroordeelt de Staat in de kosten van het incident, tot op heden aan de zijde van Acer begroot op € 894,- voor salaris;
- verwijst de zaak naar de rol van 17 juni 2014 voor memorie van antwoord in de hoofdzaak aan de zijde van Acer;
- verklaart dit arrest zoveel als mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.Y. Bonneur, S.A. Boele en S.J. Schaafsma; het is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 april 2014 in aanwezigheid van de griffier.