In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2007. De Inspecteur had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 129.635 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.113. Belanghebbende had in zijn aangifte een bedrag van € 79.344 aan uitgaven voor een monumentenpand als persoonsgebonden aftrekpost opgevoerd. De Inspecteur heeft deze aftrekpost gecorrigeerd, wat leidde tot bezwaar en uiteindelijk tot deze hoger beroepsprocedure.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat de uitgaven voor het monumentenpand niet in 2007 in aftrek konden worden gebracht, omdat twee van de facturen in 2006 waren betaald. Belanghebbende deed een beroep op het vertrouwensbeginsel, stellende dat de Inspecteur hem de indruk had gegeven dat de aftrek zou worden verleend. Het Hof oordeelt echter dat er geen uitlatingen van de Inspecteur zijn die deze indruk rechtvaardigen. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de Inspecteur zorgvuldig heeft gehandeld bij het vaststellen van de aanslag.
Belanghebbende heeft ook aangevoerd dat de Inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld door niet tijdig te reageren op zijn verzoeken en dat hij recht heeft op ambtshalve herziening van de aanslag voor het jaar 2006. Het Hof verwerpt deze argumenten en concludeert dat de aanslag niet verder zal worden verminderd dan bij de uitspraak op bezwaar is gedaan. De beslissing van het Hof is dat het hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.