In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 29 maart 2013 het beroep ongegrond verklaarde tegen een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2007. De belanghebbende, die in loondienst werkt en daarnaast een sportschool exploiteert, had een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 64.597 vastgesteld door de Inspecteur. De rechtbank oordeelde dat de Inspecteur de aanslag terecht had opgelegd, omdat de belanghebbende geen relevante gegevens had verstrekt om zijn standpunt te onderbouwen.
In hoger beroep heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 februari 2014 de zaak behandeld. De belanghebbende was niet verschenen, terwijl de Inspecteur wel aanwezig was. Het Hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende op 5 juli 2012 naar een onbekend adres is vertrokken en dat hij niet op de uitnodiging voor de zitting heeft gereageerd. Het Hof heeft de eerdere bevindingen van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de aanslag naar het juiste bedrag was opgelegd. De belanghebbende had geen feiten of omstandigheden aangedragen die een andere conclusie rechtvaardigden.
Het Hof heeft ook opgemerkt dat de belanghebbende zich ongepast had uitgelaten over medewerkers van de Belastingdienst en dat hij geen inhoudelijke klachten had geuit. De beslissing van het Hof was dat het hoger beroep ongegrond was en dat de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er zijn geen proceskosten aan een van de partijen opgelegd. De belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.