ECLI:NL:GHDHA:2014:1284

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2014
Publicatiedatum
11 april 2014
Zaaknummer
200.122.116-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigde betaling na jarenlange incasso zonder rechtsgrond

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, sector kanton, dat op 12 november 2012 is gewezen. [appellant] heeft in hoger beroep gesteld dat hij onterecht een bedrag van € 11.449,23 heeft betaald aan [geïntimeerde] op basis van onverschuldigde betaling. De betalingen zijn gedaan van een girorekening die op naam van [appellant] stond, maar waarvoor [geïntimeerde] een machtiging tot automatische incasso had ontvangen van [V], een voormalige huurder. Het hof heeft vastgesteld dat er geen contractuele relatie bestond tussen [appellant] en [geïntimeerde], en dat de betalingen zonder rechtsgrond zijn verricht. Het hof heeft de grieven van [appellant] gegrond verklaard en het vonnis van de rechtbank vernietigd. Het hof heeft [geïntimeerde] veroordeeld tot terugbetaling van het onterecht geïncasseerde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.122.116/01
Zaaknummer rechtbank : 1097840/11-25465

arrest van 22 april 2014

inzake

[naam],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. A.G.M. Haase te Den Haag,
tegen

[…].,

gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. M.C. Jonkman te Zaandam.

Het geding

Bij exploot van 7 februari 2013 is [appellant] in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank ‘s-Gravenhage, sector kanton, locatie ‘s-Gravenhage tussen partijen gewezen vonnis van 12 november 2012. Bij memorie van grieven met producties heeft [appellant] vijf grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord met een productie heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1.
De door de rechtbank in het vonnis van 12 november 2012 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende:
a. Op 7 juli 2006 hebben [geïntimeerde], [naam] (hierna: [Z]) en [naam] (hierna: [V]) een overeenkomst gesloten, waarbij [V] als opvolgend huurder van [Z] werd aangemerkt met ingang van 1 juli 2006, betreffende de huurovereenkomst ter zake de woning aan de [adres] te [plaats].
b. Diezelfde dag heeft [V] in verband met het voorgaande een machtiging tot automatische incasso ondertekend, waarin hij aan [geïntimeerde] machtiging verleende om met ingang van 1 augustus 2006 de verschuldigde huur af te laten schrijven van girorekeningnummer 44.674.72.
c. In de periode augustus 2006 tot en met september 2009 is van genoemde bankrekening in totaal een bedrag van € 11.449,23 overgeboekt naar de bankrekening van [geïntimeerde].
d. In genoemde periode stond voormelde bankrekening op naam van [appellant].
e. Op 20 september 2010 heeft de maatschappelijk werker van [appellant] aan [geïntimeerde] geschreven:
Vandaag 20 september 2010 heb ik telefonisch gesproken inzake mijn cliënt de heer M. [appellant]. De heer [appellant] is sinds kort in begeleiding bij mij. Uit de administratie is gebleken dat uw organisatie (door middel van een automatische incasso) geld heeft ingevorderd voor een mogelijke huurwoning. Mijn cliënt geeft duidelijk te kennen dat hij nooit een huurovereenkomst met een woningcorporatie is aangegaan en dus ook niet met [geïntimeerde] Beheer.
Graag zouden wij het op prijs stellen als u ons enige hulp kunt bieden om te achterhalen hoe dit heeft kunnen plaatsvinden. Verder zouden we ook willen weten of het mogelijk is dat wanneer blijkt dat het geld ten onrechte of door valse verklaringen werd afgeschreven mijn cliënt zijn geld terug kan krijgen.
f. Op 27 mei 2011 schrijft [geïntimeerde] vervolgens:
[geïntimeerde] Beheer heeft namens Stichting Pensioenfondsen Unilever Nederland “Progress” vanaf rekeningnummer 44.67.472 geld geïncasseerd voor de huur van de woning aan de[adres], te [plaats]. Dit rekeningnummer is door toenmalige huurder, de heer [V], opgegeven als zijn eigen en blijkt nu van de heer [appellant] te zijn geweest.
Het verbaasd ons dat de heer [appellant] in deze periode niet heeft doorgehad dat er maandelijks onterecht 661,40 per maand werd afgeschreven van zijn rekening met een totaal van 11.449,23 euro. Desalniettemin heeft [geïntimeerde] Beheer geen huurcontract afgesloten met de heer [appellant], dus zijn deze huurpenningen onterecht geïncasseerd. Onze excuses hiervoor.
Nog cliënt, nog de giro, heeft in der tijd opgave gegeven van deze omissie. De heer [V] is vorig jaar met de noorderzon vertrokken, waardoor voor onze cliënt Stichting Pensioenfondsen Unilever Nederland “Progress” verhaalsmogelijkheid onmogelijk is geworden.
Ik zal middels dit schrijven onze cliënt verzoeken het openstaande saldo over te maken naar rekeningnummer 44.67.472 t.n.v. de heer M. [appellant].
g. [appellant] vordert betaling van voornoemd bedrag van [geïntimeerde] op grond van onverschuldigde betaling.
h. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen, op de grond dat [appellant] onvoldoende onderbouwd heeft dat [V] niet gemachtigd was om de huur af te laten schrijven van de girorekening van [appellant].
2.
De grieven beogen het geschil in volle omvang voor te leggen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het geschil betreft de vraag of [geïntimeerde] gehouden is de vanaf de girorekening van [appellant] op haar rekening betaalde bedragen aan hem terug te betalen op grond van onverschuldigde betaling.
3.
[appellant] heeft gesteld dat genoemde betalingen zonder rechtsgrond zijn verricht, omdat hij niet in enige contractuele relatie tot [geïntimeerde] of [V] stond. Ter nadere toelichting heeft hij aangevoerd dat hij [Z] noch [V] kent en dat hij de afschrijvingen van zijn girorekening eerst in september 2010 heeft ontdekt, toen hij daarop werd gewezen door zijn maatschappelijk werker. Daarbij speelde een rol dat hij ongeschoold is, onvoldoende verstand van zaken heeft, en vaak van adres wisselde en regelmatig in Marokko verbleef, zodat hij niet steeds bankafschriften ontving.
4.
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat [appellant] dient te bewijzen dat sprake is geweest van onverschuldigde betaling, waarvoor, aldus [geïntimeerde], nodig is dat [appellant] zijn vordering nader onderbouwt met bewijsstukken. Zo dient [appellant] aan te tonen dat de girorekening in de periode van de betalingen alleen op zijn naam stond. Er kan immer sprake zijn (geweest) van een en/of rekening. [appellant] kan ook anderen tot zijn rekening hebben gemachtigd. Voorts kan sprake zijn geweest van betaling voor een ander in de zin van artikel 6:30 BW. Voor een nadere onderbouwing door [appellant] is volgens [geïntimeerde] des te meer reden omdat [appellant] jarenlang heeft betaald, zonder enige klacht daarover, hetgeen duidt op instemming van [appellant] met de betalingen.
5.
Ingevolge artikel 6:203 BW is degene die een ander zonder rechtsgrond een geldsom heeft betaald, gerechtigd dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen. Terecht heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat op [appellant], die zich beroept op het rechtsgevolg van de onverschuldigde betaling, de stelplicht en de bewijslast rust ter zake de feiten die tot de slotsom kunnen leiden dat een rechtsgrond voor de betaling ontbreekt. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] aan zijn stelplicht voldaan en schiet de betwisting van [geïntimeerde] tekort. Daartoe is het volgende redengevend.
6.
Tussen partijen is niet in geschil dat tussen hen geen contractuele relatie bestond op grond waarvan [appellant] gehouden was enige betaling te verrichten aan [geïntimeerde]. De door [geïntimeerde] overgelegde machtiging tot automatische incasso van [V] vermeldt slechts een girorekeningnummer en geen tenaamstelling van de rekening. Voorts staat vast dat in de periode augustus 2006 tot en met september 2009 die girorekening op naam van [appellant] stond en voor een bedrag van in totaal € 11.449,23 is gedebiteerd ten gunste van de bankrekening van [geïntimeerde].
7.
Dat girorekening 44.674.72 op enig moment een en/of rekening was is door [appellant] bestreden. Hij heeft ter onderbouwing een brief van ING overgelegd van 25 juni 2012, waaruit blijkt dat de girorekening op 13 januari 1995 is geopend en in de in het geding zijnde periode steeds ten name van (enkel) [appellant] heeft gestaan. Gelet op die gegevens heeft [geïntimeerde] verzuimd haar betwisting nader te onderbouwen dat toch sprake zou kunnen zijn van een en/of rekening. Uit de bijschrijving van de litigieuze betalingen op de rekening van [geïntimeerde] zou immers kunnen blijken of betaald werd van een en/of rekening. [geïntimeerde] heeft echter geen stukken in het geding gebracht waaruit de bijschrijving van voormelde bedragen vanaf girorekening 4467472 als en/of rekening kan blijken. Bij gebrek aan een deugdelijke betwisting door [geïntimeerde] staat daarom vast dat girorekening 44.674.72 in de periode augustus 2006 tot en met september 2009 steeds alleen op naam van [appellant] heeft gestaan.
8.
Het verweer van [geïntimeerde] dat [appellant] “anderen kan hebben gemachtigd” acht het hof eveneens onvoldoende stevig. [geïntimeerde] heeft geen enkele concrete aanwijzing voor zulke machtiging verschaft. De enkele suggestie dat dit het geval kan zijn geweest is onvoldoende, gelet op de sub 6 genoemde omstandigheden. Daarbij weegt voor het hof zwaar dat de door [geïntimeerde] overgelegde machtiging tot automatische incasso van [V] slechts een girorekeningnummer en geen tenaamstelling van de rekening vermeldt. Voorts is evenmin gesteld of gebleken dat uit de betalingshistorie enige indicatie van een machtiging volgt, terwijl vanwege de onregelmatige betalingen mag worden aangenomen dat [geïntimeerde] die betalingen met bijzondere aandacht heeft gevolgd. Integendeel, uit de sub 1.f geciteerde brief van [geïntimeerde] van 27 mei 2011 volgt slechts dat [V] de rekening van [appellant] heeft opgegeven als ware het zijn eigen rekening.
Hetzelfde geldt voor het verweer dat sprake kan zijn geweest van betaling voor een ander. Bij dat verweer geldt bovendien nog dat [geïntimeerde] [V] een machtiging heeft laten tekenen voor het afschrijven van de huur van girorekening 44.674.72 en – bij gebreke van aanwijzingen in een andere richting – moet worden aangenomen dat [V] die machtiging heeft verstrekt als ware het een machtiging ten laste van zijn eigen rekening, zodat duidelijk is dat er bij [geïntimeerde] in geval van betalingen van die rekening geen vertrouwen bestond dat een derde ten behoeve van [V] betaalde.
9.
De omstandigheid dat [appellant] pas in 2010 heeft geklaagd over de betalingen aan [geïntimeerde] vanaf zijn girorekening leidt niet tot een ander oordeel. Hoewel voor de meeste mensen geldt dat zij zulke betalingen in geval van onverschuldigde betaling eerder zouden hebben opgemerkt en dat eerder zouden hebben gemeld bij [geïntimeerde], valt niet uit te sluiten dat dit voor [appellant] niet gold. Hij heeft daartoe een aantal omstandigheden aangevoerd – door [geïntimeerde] niet betwist – die dit onderbouwen, te weten dat hij ongeschoold is, in de betreffende periode vaak is verhuisd en regelmatig in Marokko verblijft. Ook de – niet betwiste – omstandigheid dat hij op de betalingen is gewezen door het maatschappelijk werk is hiervoor een stevige aanwijzing. In ieder geval kan uit zijn (enkele) stilzitten niet het door [geïntimeerde] voorgestane vergaande gevolg van instemming met de betalingen worden afgeleid.
10.
De slotsom is dat het vonnis waarvan [appellant] in beroep is gekomen zal worden vernietigd en dat de vordering alsnog zal worden toegewezen, de gevorderde rente inbegrepen, nu daartegen geen verweer is gevoerd. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties. Het beroep van [geïntimeerde] op artikel 6:207 BW wordt verworpen, omdat [geïntimeerde] bij het verkrijgen van de machtiging van [V] genoegen heeft genomen met een door [V] opgegeven girorekeningnummer, zonder tenaamstelling van die rekening en zonder de juistheid van die rekening te verifiëren, ook nadat zij betalingen ontving van een rekening die op naam van [appellant] (in plaats van op naam van [V]) was gesteld.
11.
Het hof gaat voorbij aan de bewijsaanbiedingen van [geïntimeerde], nu geen gespecificeerd bewijs is aangeboden van feiten die, indien bewezen, kunnen leiden tot een andere beslissing.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag, sector kanton, locatie Den Haag van 12 november 2012;
en
opnieuw rechtdoende:
  • veroordeelt [geïntimeerde] te betalen aan [appellant] een bedrag van € 11.449,23, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 maart 2011 tot aan de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellant] tot op 12 november 2012 begroot op € 161,81 aan verschotten en € 1.050,- aan salaris advocaat;
  • veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op € 391,82 aan verschotten en € 632,- aan salaris advocaat;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Flipse, M.J. van der Ven en H.M. Wattendorff en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 april 2014 in aanwezigheid van de griffier.