ECLI:NL:GHDHA:2014:1275

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2014
Publicatiedatum
11 april 2014
Zaaknummer
BK-13/00652
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 30 mei 2013 het beroep ongegrond verklaarde tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De naheffingsaanslag werd opgelegd omdat de auto van belanghebbende op een door parkeerapparatuur gereguleerde parkeerplaats stond zonder dat deze was aangemeld. De rechtbank oordeelde dat de bezwaartermijn was aangevangen op de dag van de constatering van de naheffingsaanslag, en dat het bezwaar van belanghebbende wegens termijnoverschrijding terecht niet-ontvankelijk was verklaard door de Inspecteur.

In hoger beroep heeft het Gerechtshof Den Haag de zaak beoordeeld. Het Hof concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk was. Belanghebbende had niet tijdig bezwaar gemaakt, ondanks dat de naheffingsaanslag op de auto was aangebracht. Het Hof oordeelde dat de verklaring van belanghebbende dat hij de naheffingsaanslag niet had aangetroffen, niet geloofwaardig was, vooral omdat hij geen bewijs had geleverd dat hij de naheffingsaanslag niet had ontvangen. Het Hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak is op 4 april 2014 gedaan door het Gerechtshof Den Haag, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het Hof heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-13/00652

Uitspraak van 4 april 2014

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 mei 2013, nummer SGR 13/913.

Naheffingsaanslag, bezwaar en beroep

1.1. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Den Haag opgelegd.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de naheffingsaanslag wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
1.3. Tegen de uitspraak van de Inspecteur heeft belanghebbende beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 44 is geheven.
1.4. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 118 is geheven.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 26 maart 2014 in Den Haag. Partijen zijn verschenen.

Feiten

In hoger beroep is op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde, als tussen partijen niet in geschil dan wel door de ene partij gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Op 7 september 2012 omstreeks 18.27 uur staat de auto van belanghebbende op een parkeerplaats aan de [a-straat] in Den Haag. De parkeerplaats is door burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag aangewezen als een door parkeerapparatuur gereguleerde parkeerplaats, dat wil zeggen een parkeerplaats waar, voor zover hier van belang, met een parkeervergunning of anderszins tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
3.2. Een parkeercontroleur constateert voorafgaande aan dat moment dat zich in de auto een transponderkaart van Park-Line ligt en dat de auto niet is aangemeld. Naar aanleiding daarvan is aan belanghebbende de naheffingsaanslag, groot € 55,70 (€ 1,70 belasting en € 54 kosten), opgelegd.
3.3. Het bezwaarschrift is gedateerd 25 oktober 2012 en is op 29 oktober 2012 binnengekomen.

De rechtbank

4.
De rechtbank heeft overwogen:
"(…)
7.
Ingevolge artikel 8, eerste lid van de Invorderingswet 1990 maakt de ontvanger de belastingaanslag bekend door toezending of uitreiking van het door de inspecteur voor de belastingschuldige opgemaakte aanslagbiljet. Ingevolge artikel 234, zevende lid, van de Gemeentewet kan in afwijking hiervan in geval van een naheffingsaanslag parkeerbelasting worden volstaan met het aanbrengen van het aanslagbiljet op het voertuig. In dat geval moet worden aangenomen dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift als bedoeld in artikel 22j van de Awr aanvangt met ingang van de dag na die van de dagtekening van het aanslagbiljet.
8.
Gelet op het bepaalde in artikel 6:8, eerste lid, van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 22j Awr, is de bezwaartermijn aangevangen op 7 september 2012. Dit betekent dat de bezwaartermijn is geëindigd op 19 oktober 2012. In zijn bezwaarschrift en in beroep heeft [belanghebbende] verklaard dat hij bij terugkomst bij zijn auto op 7 september 2012 de naheffingsaanslag niet heeft aangetroffen en slechts na ontvangst van een aanmaning van 20 oktober 2012 bekend is geworden met de naheffingsaanslag. Het bezwaarschrift van [belanghebbende] is gedagtekend op 26 oktober 2012.
9. [
De Inspecteur] heeft onweersproken gesteld dat de naheffingsaanslag is aangebracht op de auto van [belanghebbende]. Daarmee is de bezwaartermijn gaan lopen. Het enkele feit dat [belanghebbende] stelt de naheffingsaanslag niet gevonden te hebben leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Wel relevant is het antwoord op de vraag of [belanghebbende] zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk alsnog bezwaar heeft ingesteld nadat hem alsnog kenbaar werd dat de naheffingsaanslag was opgelegd (vergelijk: hof Amsterdam 16 maart 2001, LJN:AB0965). [Belanghebbende] stelt naar aanleiding van de ontvangen aanmaning van 20 oktober 2012 in kennis te zijn gesteld van de eerder opgelegde naheffingsaanslag. [De Inspecteur] heeft ter zitting gesteld dat er voorts een duplicaatnaheffingsaanslag is verzonden met dagtekening 22 september 2012. [Belanghebbende] heeft ter zitting verklaard ook deze duplicaatnaheffingsaanslag niet te hebben ontvangen. [De Inspecteur] heeft [belanghebbende] per brief van 28 november 2012 nadrukkelijk gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding. [Belanghebbende] heeft hier niet op gereageerd. Gesteld noch gebleken is dat de brief van 28 november 2012 niet door [belanghebbende] is ontvangen. Het eerst ter zitting ingenomen standpunt door [belanghebbende] dat hij ook de duplicaataanslag niet heeft ontvangen leidt de rechtbank, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, tot het oordeel dat de rechtbank deze verklaring onvoldoende aannemelijk acht, zodat er voor moet worden gehouden dat [belanghebbende] kort na 22 september 2012 bekend was met het bestaan van de naheffingsaanslag. Nu [belanghebbende] niet zo spoedig mogelijk daarna bezwaar heeft ingediend heeft [de Inspecteur] het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
10.
Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
11.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling."

Geschil en standpunten van partijen

5.1. In hoger beroep houdt partijen, net als voor de rechtbank, het antwoord op de vraag verdeeld of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt. Belanghebbende heeft zich ook gekant tegen de naheffingsaanslag.
5.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Beoordeling van het hoger beroep

6.1. Het Hof is van oordeel dat de rechtbank, gelet op het geheel van voorhanden zijnde gegevens, terecht en op goede gronden heeft beslist dat het beroep van belanghebbende ongegrond is. In beroep en hoger beroep heeft belanghebbende niets aangevoerd op grond waarvan over de niet-ontvankelijkverklaring anders moet worden geoordeeld. Het Hof neemt in aanmerking dat de bij het hogerberoepschrift in het geding gebrachte (kopie van de) originele naheffingsaanslag stellig een bevestiging is van het oordeel van de rechtbank dat, in navolging van de Inspecteur, het bezwaar niet-ontvankelijk is. Het Hof hecht eraan erop te wijzen dat belanghebbende de (kopie van de) originele naheffingsaanslag zonder enige toelichting in het geding heeft gebracht, ondanks dat het geven van een toelichting allicht voor de hand had gelegen, daar hij voor de rechtbank en zelfs nog in het hogerberoepschrift heeft ontkend dat (door hem) een naheffingsaanslag op de auto is aangetroffen. De ter zitting desgevraagd gegeven verklaring, inhoudende dat het aanslagbiljet op een gegeven moment boven water is gekomen en dat hij daarover verder eigenlijk niets meer weet dan dat mogelijk een medewerker van hem het biljet van de auto heeft gehaald, acht het Hof niet zonder meer geloofwaardig. Bovendien valt op dat belanghebbende, die stelt dat hij ervan mocht uitgaan, overigens volstrekt ten onrechte, dat de bezwaartermijn pas aanvangt op de dag na de dagtekening van het duplicaat van de naheffingsaanslag dat hij, naar zijn zeggen, (ook) niet heeft ontvangen , de niet mis te verstane rechtsmiddelverwijzing op het aanslagbiljet niet heeft meegekopieerd.
6.2. Dat voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. Bijgevolg moet worden beslist zoals hierna is vermeld.

Proceskosten

Het Hof ziet geen reden een partij te veroordelen in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is vastgesteld door mr. U.E. Tromp, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd. De beslissing is op 4 april 2014 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.