2.3Het schieten tijdens de achtervolging, zoals onder 5 subsidiair ten laste gelegd.
De verdachte heeft ontkend tijdens de achtervolging vanuit de Kia Ceed op de Renault Laguna te hebben geschoten. Gelet op de bij de politie en rechter-commissaris afgelegde verklaringen van [achternaam vriendin medeverdachte], de verklaring van [achternaam slachtoffer 3] en de aanvankelijke verklaringen van medeverdachte [achternaam medeverdachte], is het hof echter van oordeel dat vast staat dat de verdachte tijdens de achtervolging wel degelijk heeft geschoten. Nu evenwel uit voornoemde verklaringen noch uit enig ander bewijsmiddel volgt dat dit schot
in de richtingvan de Renault Laguna is gelost, zal het hof de verdachte van dat onderdeel in de tenlastelegging vrijspreken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:
Doodslag, vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken.
Het onder 3 en 4 bewezen verklaarde levert op:
Poging tot doodslag, vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken.
Het onder 5 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 6 bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verweren met betrekking tot noodweer(exces)/putatief en extensief noodweer(exces) ten aanzien van de onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde feiten
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 28 maart 2014 is door de raadsman betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij heeft gehandeld uit noodweer wegens een onmiddellijk dreigend gevaar van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn
lijfwaartegen hij zich mocht verdedigen.
Ter onderbouwing van dit verweer heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
De verdachte werd door [achternaam slachtoffer 2] uit de Renault Laguna getrokken en er ontstond een worsteling, waarbij hij is geslagen en ten val is gekomen. De verdachte schopte het wapen uit de hand van [achternaam slachtoffer 2], heeft dit in zijn angst gepakt en zich geprobeerd te onttrekken aan de situatie door te vluchten. Vervolgens kwam de Renault Laguna met gierende banden op verdachte afgereden. De verdachte moest wegspringen om niet door de auto te worden geraakt en heeft daarna met het wapen in zijn handen op de auto geschoten om zijn belagers af te schrikken. Pas later heeft hij beseft dat zijn belagers er met de cocaïne vandoor gingen en heeft hij tezamen met medeverdachte [achternaam medeverdachte] de achtervolging ingezet om deze terug te krijgen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Gelijk de rechtbank onderscheidt het hof in de hiervoor onder 1 weergegeven feiten en omstandigheden twee fasen, te weten de eerste fase bestaande uit de worsteling van verdachte met [achternaam slachtoffer 2] en de tweede fase bestaande uit het wegrijden van de Renault Laguna en het op deze auto schieten door de verdachte.
Het hof is van oordeel dat de verdachte zich in de eerste fase, te weten de worsteling met [achternaam slachtoffer 2] waarbij de verdachte ten val is gekomen, geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen hij gerechtigd was om zich te verdedigen.
Tijdens de tweede fase echter, die aanving op het moment dat de worsteling ten einde was en toen alle vier de inzittenden in de Renault Laguna waren gestapt en - onder medeneming van de tas met cocaïne - wegreden uit het parkeervak, was de noodweersituatie naar ’s hofs oordeel feitelijk reeds geëindigd. De verdachte werd op dat moment niet meer belaagd en kon zich onttrekken aan de situatie, reeds door zelf geen handelingen meer te verrichten: zijn aanvallers reden immers weg.
Het hof acht de door de verdediging geschetste gang van zaken in de tweede fase, te weten dat de Renault Laguna met gierende banden op verdachte af kwam rijden terwijl hij richting de auto van [achternaam medeverdachte] probeerde te vluchten, volstrekt onaannemelijk. De bevindingen uit het forensisch onderzoek, de 3D-reconstructie zoals getoond ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 28 maart 2013, de verklaringen van [achternaam slachtoffer 4] en [achternaam slachtoffer 3] alsmede de aanvankelijk door de verdachte zelf afgelegde verklaringen bieden geen enkel aanknopingspunt om te veronderstellen dat de Renault Laguna - zoals door de verdediging is betoogd - in de richting van de verdachte is gereden dan wel op de verdachte dreigde in te rijden. Met name voornoemde 3D-reconstructie, waarbij de draaicirkel van de uit het parkeervak wegrijdende Renault Laguna (die tussen een bestelauto en een personenauto stond geparkeerd) is getoond ten opzichte van de mogelijke plaatsen waarop verdachte - mede gebaseerd op zijn eigen verklaringen – op dat moment stond, de kogelinslagen die alle vanaf de linkerzijde de Renault Laguna hebben geraakt dan wel zijn binnen gekomen, alsmede de verwondingen van de slachtoffers, alle aan de linkerzijde van hun lichaam, laten geen enkele ruimte voor de stelling dat deze auto op verdachte af/in kwam rijden.
Veeleer acht het hof het aannemelijk - mede gelet op de verklaring van de verdachte d.d. 26 april 2011 - dat de inzittenden van de Renault Laguna zich met de cocaïne uit de voeten wilden maken en dat de verdachte om dit te voorkomen bij het wegrijden van de Renault op hen heeft geschoten.
De verdachte heeft op voormelde datum immers verklaard dat hij hoorde dat de auto gestart werd en dat hij dacht dat “ze” van plan waren weg te rijden. Hij heeft de revolver op de auto gericht en geroepen “stop, stop, stop”. Hij was in angst en paniek en zij hadden de spullen die niet van hem waren.
Uit deze verklaring leidt het hof af dat de verdachte reeds op dat moment besefte dat de inzittenden van de Renault Laguna er met de cocaïne vandoor wilden gaan en dat hij hen bewust wilde tegenhouden. De verdachte heeft aldus de confrontatie gezocht met zijn rippers.
Naar het oordeel van het hof was op het moment dat verdachte op de inzittenden van de auto schoot dus geen sprake van een noodweersituatie in de zin van een onmiddellijk dreigend gevaar van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lijf waartegen hij zich mocht verdedigen.
Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat verdachte in een noodweersituatie verkeerde omdat er een reëel gevaar bestond op aantasting van zijn lijf door letale represailles van de leveranciers als de drugs (dan wel het hiervoor verkregen geld) niet bij hen zouden worden (terug-)gebracht, overweegt het hof dat deze (eventueel te ontstane) situatie in geen enkel opzicht voldoet aan de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die een geslaagd beroep op noodweer vereist.
Het beroep op noodweer wordt derhalve verworpen.
Nu het hof in het voorgaande heeft geoordeeld dat het bestaan van een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden, kan het door de raadsman subsidiair gevoerde verweer dat bij verdachte sprake was van (exensief) noodweerexces evenmin slagen.
Meer subsidiair is ten slotte door de raadsman betoogd dat bij verdachte sprake was van putatief noodweer(exces) aangezien hij meende in onmiddellijk dreigend levensgevaar te verkeren en zich genoodzaakt zag zich daartegen te verdedigen.
Het hof overweegt hieromtrent dat de omstandigheden in de tweede fase, zoals hiervoor omschreven niet een situatie opleveren waarin de verdachte abusievelijk doch verschoonbaar heeft kunnen menen dat hij in levensgevaar verkeerde.
Het hof verwerpt het verweer.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte
ter zake van het onder 1 eerste cumulatief/alternatief, 2 eerste cumulatief/alternatief, 3 eerste cumulatief/alternatief, 4 eerste cumulatief/alternatief en 5 primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder 1 tweede cumulatief/alternatief, 2 tweede cumulatief/alternatief, 3 tweede cumulatief/alternatief, 4 tweede cumulatief/alternatief, 5 subsidiair en 6 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op 2 april 2011 D. [achternaam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] doodgeschoten en geprobeerd om [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 4] om het leven te brengen door ook op hen te schieten. [achternaam slachtoffer 3] is hierbij in zijn linkerborst, schouder en arm geraakt en [achternaam slachtoffer 4] in zijn linkerschouder. Door aldus te handelen heeft de verdachte de slachtoffers [achternaam slachtoffer 1] en [achternaam slachtoffer 2] hun belangrijkste recht ontnomen, te weten het recht op leven. Daarnaast heeft hun dood diepe sporen achtergelaten in het leven van hun nabestaanden, zoals ook blijkt uit hun schriftelijke slachtofferverklaringen.
Dat [achternaam slachtoffer 3] en [achternaam slachtoffer 4] niet aan de verwondingen die zij ten gevolge van verdachtes handelen hebben opgelopen, zijn overleden, is een omstandigheid die niet aan de verdachte is te danken.
Dat de aanleiding voor het plegen van deze misdrijven was dat de slachtoffers er zonder te betalen vandoor gingen met een tas met een grote hoeveelheid cocaïne, die verdachte en zijn mededader aan de slachtoffers wilden verkopen, neemt niet weg dat verdachtes handelen volstrekt verwerpelijk wordt geacht. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij zijn eigen geldelijk belang boven de levens van anderen heeft geacht.
Het schieten heeft bovendien in een woonwijk plaatsgevonden en is door vele buurtbewoners gehoord.
Dergelijke grove geweldsdelicten dragen een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengen daarnaast bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Tevens is de verdachte samen met zijn mededader direct aansluitend aan voormelde schietpartij in een auto met hoge snelheid en op korte afstand achter de slachtoffers aangereden en heeft hij nogmaals een schot gelost, door welk handelen [achternaam slachtoffer 3] en [achternaam slachtoffer 4] uiteindelijk werden gedwongen om de tas met cocaïne uit het raam van hun auto te gooien.
Deze feiten zijn door de [achternaam slachtoffer 3] en [achternaam slachtoffer 4], die reeds door de schoten van de verdachte waren geraakt en met de zwaargewonde, dan wel reeds overleden [achternaam slachtoffer 1] en [achternaam slachtoffer 2] in de auto zaten, als zeer bedreigend en beangstigend ervaren. De achtervolging heeft voorts plaatsgevonden op de openbare weg waardoor het ook voor eventuele medeweggebruikers een beangstigende en onveilige situatie kan zijn geweest. Ook dit rekent het hof de verdachte aan.
Meer in zijn algemeenheid versterken drugsgerelateerde geweldsfeiten gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving.
Ten slotte heeft de verdachte tezamen met zijn mededader in verband met de verkoop daarvan een grote hoeveelheid cocaïne vervoerd. Handel in verdovende middelen is een ernstig feit. Door de handel in harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd en wordt onder meer het plegen van vermogensdelicten onder de gebruikers bevorderd, teneinde de voor het gebruik benodigde gelden te verkrijgen. Ook dit veroorzaakt veel schade en onrust in de samenleving. Ook (zeer ernstige) geweldsdelicten kunnen door drugshandel worden bevorderd, zoals de door de verdachte verrichte gedragingen laten zien.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 maart 2014, waaruit volgt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een drugsgerelateerd misdrijf. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Uit een psychiatrisch onderzoek Pro Justitia d.d. 18 februari 2014, opgesteld door T.V. van Lent, psychiater, volgt onder meer dat bij de verdachte geen aanwijzingen zijn voor een agressieregulatiestoornis. Evenmin is sprake van een persoonlijkheidsstoornis of persoonlijkheidsstructuur die gepaard zou kunnen gaan met gestoorde agressie of gewelddadigheid. Voorts is het gedrag van de verdachte geen onderdeel van een psychiatrische stoornis of kenmerk van zijn persoonlijkheid.
Uit een psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 19 februari 2014, opgesteld door R. Bullens, klinisch psycholoog, komt onder meer naar voren dat er geen aanwijzingen zijn voor agressieregulatieproblematiek en dat verdachte de neiging heeft om agressie op een vooral passief-agressieve manier te uiten. Er zijn geen aanwijzingen voor een gewelddadige karakterstructuur.
De verdachte is volgens voormelde rapporteurs volledig toerekeningsvatbaar.
De aard en ernst van de feiten rechtvaardigen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur.
Het hof heeft bij de strafoplegging wel meegewogen dat de slachtoffers een beduidende rol hebben gespeeld bij de aanloop naar de bewezenverklaarde feiten, maar houdt daarbij niettemin in het oog dat de verdachte en zijn mededader zichzelf welbewust in een zeer risicovolle situatie hebben begeven. Het hof heeft ook meegewogen dat de feiten zich binnen een kort tijdsbestek hebben afgespeeld en in zoverre als één feitencomplex kunnen worden beschouwd.
Het hof komt al met al, ondanks de bewezenverklaring van onvoorwaardelijk opzet ten aanzien van de gekwalificeerde doodslagen en de pogingen daartoe, tot een straf gelijk aan de straf die in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [naam nabestaande 1]
In het onderhavige strafproces heeft [naam nabestaande 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 5.586,50.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 4.586,50 aan materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 april 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu het hof ervan uitgaat dat het overige deel van de kosten ten behoeve van de uitvaart, te weten € 1.000,- , door benadeelde partij [naam nabestaande 2] is betaald, zal het hof de vordering van de benadeelde partij [naam nabestaande 1] voor wat betreft dit gedeelte afwijzen.
Betaling aan de Staat ten behoeve van [naam nabestaande 1], nabestaande van het slachtoffer [naam slachtoffer 1].
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 4.586,50 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van [naam nabestaande 1].
Vordering tot schadevergoeding [naam nabestaande 2]
In het onderhavige strafproces heeft [naam nabestaande 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.245,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 1.200,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade - € 1000,- ter zake van begrafeniskosten en € 200,- aan grafbloemen - is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van [naam nabestaande 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 1.200,- aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [naam nabestaande 2].
Vordering tot schadevergoeding [naam slachtoffer 3]
In het onderhavige strafproces heeft [naam slachtoffer 3] zich als benadeelde partij gevoegd en ter zake van het onder 3 tenlastegelegde feit een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade ten bedrage van € 2.969,73 aan medische (gerelateerde) kosten alsmede tot vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade; in totaal derhalve tot een bedrag van € 7.969,73.
Het hof merkt het op het voegingsformulier vermelde totaalbedrag van € 7.669,73 aan als een rekenfout, nu de op de op de facturen vermelde bedragen bij elkaar opgeteld een bedrag van € 7.969,73 vormen.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade ten bedrage van € 2.969,73 aan medische (gerelateerde) kosten is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve voor wat betreft de materiele schade worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 april 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van de onder 3 en 5 bewezen verklaarde feiten. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 5.000,- , waarvan een gedeelte van € 1.000,- hoofdelijk, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 april 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer[naam slachtoffer 3]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 7.969,73 aansprakelijk is voor de schade die door de onder 3 en 5 bewezen verklaarde feiten zijn toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer 3].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 36f, 45, 47, 57, 288, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder
5 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 subsidiair en 6 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4, 5 subsidiair en
6 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[naam nabestaande 1]ter zake van het onder
1. bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 4.586,50(vierduizend vijfhonderdzesentachtig euro en vijftig cent)
ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 april 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[naam nabestaande 1], een bedrag te betalen van
€ 4.586,50
(vierduizend vijfhonderdzesentachtig euro en vijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
55 (vijfenvijftig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 april 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[naam nabestaande 2]ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.200,- (duizend tweehonderd euro)
ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[naam nabestaande 2], een bedrag te betalen van
€ 1.200,00 (duizend tweehonderd euro)
als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
22 (tweeëntwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[naam slachtoffer 3]ter zake van het onder 3 en 5 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 7.969,73
(zevenduizend negenhonderdnegenenzestig euro en drieënzeventig eurocent)
bestaande uit een bedrag van € 2.969,73 aan materiële schade en een bedrag van € 5.000,- aan immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 april 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[naam slachtoffer 3], een bedrag te betalen van
€ 7.969,73
(zevenduizend negenhonderdnegenenzestig euro en drieënzeventig eurocent)
als vergoeding voor materiele en immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
74 (vierenzeventig) dagen hechtenismet dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 april 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor wat betreft een gedeelte van het toegewezen bedrag aan immateriële schade, groot € 1.000,- , indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. A.M. Mos-Verstraten, mr. A.J.M. Kaptein en mr. H.J.M. Smid-Verhage, in bijzijn van de griffier mr. V.A.M. Willemsen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 april 2014.