ECLI:NL:GHDHA:2014:1132

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2014
Publicatiedatum
1 april 2014
Zaaknummer
BK-12-00379
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de niet-ontvankelijkheid van een verzoek om ANBI-status

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een verzoek van Stichting [X] te [Z] om als algemeen nut beogende instelling (ANBI) te worden aangemerkt. De stichting had eerder een verzoek ingediend bij de Inspecteur van de Belastingdienst, dat op 11 april 2011 was afgewezen. De stichting heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Inspecteur heeft dit bezwaar op 19 juli 2011 afgewezen. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de stichting niet-ontvankelijk, omdat het beroep prematuur was ingediend. De stichting ging in hoger beroep, maar het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het Hof oordeelde dat de stichting niet-ontvankelijk was in haar beroep, omdat zij te laat was met het indienen van het beroepschrift tegen de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur. Het Hof oordeelde verder dat de Inspecteur tijdig had beslist op het verzoek om ANBI-status en dat de beschikking door de bevoegde inspecteur was genomen. De stichting had ook geen recht op schadevergoeding of dwangsom, omdat het beroep niet-ontvankelijk was verklaard. Het Hof concludeerde dat het onderscheid in griffierecht tussen natuurlijke en rechtspersonen gerechtvaardigd was en dat er geen reden was om de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-12/00379

Uitspraak d.d. 26 maart 2014

in het geding tussen:

Stichting [X] te [Z], belanghebbende,

en
de directeur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [P], de Inspecteur,
inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 maart 2012, nummer AWB 11/5656, betreffende na te melden beschikking.

Beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Bij beschikking van 11 april 2011 heeft de Inspecteur het verzoek van belanghebbende van 28 september 2010 om haar aan te merken als algemeen nut beogende instelling (Anbi) als bedoeld in artikel 6:33, lid 2, van de Wet inkomstenbelasting 2001 afgewezen.
1.2. Bij brief van 8 juni 2011, ontvangen door de rechtbank te 's-Hertogenbosch op 9 juni 2011 en op 8 juli 2011 doorgezonden aan de rechtbank te ’s-Gravenhage (thans: rechtbank Den Haag), heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen een weigering van de Inspecteur om “van rechtswege een positieve beschikking af te geven" en de weigering een dwangsom en een schadevergoeding toe te kennen wegens niet tijdig beslissen op het verzoek om toekenning van de Anbi-status, dan wel “het niet tijdig bekend maken van de van rechtswege af te geven positieve beschikking”. Dit beroep is bij rechtbank de ingesteld onder zaaknummer AWB 11/5656.
1.3. Bij uitspraak op bezwaar van 19 juli 2011 heeft de Inspecteur de bezwaren van belanghebbende tegen de in 1.1 genoemde beschikking afgewezen.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van 19 juli 2011 beroep bij de rechtbank ingesteld bij brief van 31 augustus 2011, ontvangen bij de rechtbank op 2 september 2011. Dit beroep is door de rechtbank ingeschreven onder zaaknummer AWB 11/7000. Bij brief van 7 september 2011 heeft de rechtbank meegedeeld dat zaaknummer AWB 11/7000 komt te vervallen en dat het beroep van 31 augustus 2011 wordt voortgezet onder het beroep met zaaknummer AWB 11/5656. Tevens is meegedeeld: “De brief van 31 augustus 2011 wordt aangemerkt als een aanvullend beroepschrift en in het dossier met het hiervoor genoemde nummer gevoegd. Het beroepschrift met procedurenummer 11/7000 komt hiermee te vervallen.”
1.5. De rechtbank heeft bij de bestreden uitspraak het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Bij uitspraak na vereenvoudigde behandeling van de zesde enkelvoudige belastingkamer van het Hof op 5 december 2012 is belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in hoger beroep wegens de niet-betaling van het griffierecht. In verband met het hoger beroep is door belanghebbende op 19 juni 2013 € 466 griffierecht voldaan. Bij uitspraak van 24 juli 2013 heeft de meervoudige kamer van het team belastingrecht het verzet gegrond verklaard. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft het Hof op 10 december 2013, 22 december 2013, 9 januari 2014, 21 januari 2014 en 7 februari 2014 nadere stukken ontvangen van belanghebbende en op 3 februari 2014 van de Inspecteur welke stukken het Hof telkens in afschrift heeft gezonden aan de wederpartij.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 12 februari 2014, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde gaat het Hof in hoger beroep uit van de navolgende door de rechtbank onder 1 tot en met 16 van haar uitspraak vermelde feiten, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:
“1. Eiseres is opgericht op 22 juli 2010. Volgens haar statuten heeft zij ten doel:
"het doen van (wetenschappelijk) onderzoek bij de cumulatieve bron voor de innovatieve ontwikkeling van de stof met behulp van Innovatieve Cumulatie Teken op het gebied van: aard-, lucht- en watervervuiling, modellering van wetten en regels, ontwikkeling van pokon voor de economische crisis, bestrijding van armoede op de wereld, bevordering van werkgelegenheid, verbetering van huisvesting voor de mens, bescherming van planten en dieren, revanchering van natuurlijke en economische rijkdommen".
2.
Blijkens artikel 2, derde lid, van de statuten tracht eiseres haar doel met name te bereiken door:
- het uitgeven van boeken en tijdschriften;
- het doen van uitkeringen van ideële of sociale strekking;
- het organiseren van loterijen;
- het instellen van schadeclaims wegens onrechtmatige daad.
3.
In haar beleidsplan geeft eiseres aan dat zij naast de doelstelling en middelen zoals verwoord in artikel 2, lid 1 en 3 van de statuten onder meer de volgende activiteiten nastreeft:
- het doen van wetenschappelijk onderzoek;
- het beheren van eigendoms- en auteursrechten;
- het doen van aanbevelingen voor het modelleren van wetten en regels;
- het ontwikkelen van formules ten behoeve van financiële doeleinden;
- het geven van fiscaal juridisch advies en het verrichten van alle daarmee voorkomende werkzaamheden door middel van het aangaan van een jaarabonnement.
4.
Naar aanleiding van het verzoek van eiseres [van 28 september 2010] om te worden aangemerkt als ANBI heeft verweerder bij brief van 19 oktober 2010 verzocht om nadere informatie. Hij heeft daarvoor een termijn gesteld tot 16 november 2010.
5.
Op 15 november 2010 heeft eiseres een deel van de gevraagde gegevens verstrekt.
6.
Bij brief van 22 november 2010 heeft verweerder eiseres verzocht de nog ontbrekende informatie te verstrekken. Hij heeft daarvoor een termijn gesteld tot 16 december 2010.
7.
Bij brief van 14 december 2010 heeft eiseres verzocht om verlenging van de termijn voor het indienen van de gevraagde stukken tot uiterlijk 31 december 2010. Eiseres heeft gegevens verstrekt bij brief van 29 december 2010, door verweerder ontvangen op 4 januari 2011.
8.
Bij brief van 25 januari 2011 beeft eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar verzoek om toekenning van de ANBI-status.
9.
Bij brief van 15 februari 2011 heeft verweerder zijn voornemen tot afwijzing van het verzoek aan eiseres meegedeeld.
10.
Op 1 maart 2011 hebben partijen telefonisch contact gehad. Van dit gesprek heeft de medewerker van de belastingdienst een notitie opgemaakt, welke in kopie tot de gedingstukken behoort. De notitie luidt voor zover van belang als volgt:
"dd. 1/3 2011 gebeld met hr [A] (… )
- Hij zal schriftelijk reageren vóór 8 mrt 2011
- Hij wil 'n gesprek.
- Ingebrekestelling niet aan de orde! = hij mee akkoord.
- Gesprek ná mijn vakantieplannen is akkoord."
11.
Bij brief van 2 maart 2011 heeft verweerder meegedeeld dat de ingebrekestelling niet ontvankelijk is, omdat de beslistermijn ten tijde van de ingebrekestelling nog niet was verstreken. Voorts stelt verweerder dat de ingebrekestelIing in het telefoongesprek van 1 maart 2011 is ingetrokken.
12.
Op 16 maart 2011 hebben partijen wederom telefonisch contact gehad. Van dit gesprek heeft de medewerker van de belastingdienst een notitie opgemaakt, welke in kopie tot de gedingstukken behoort. De notitie luidt - voor zover van belang - als volgt:
"ik hem weer dd 16/3 2011 gebeld:
- géén schriftelijke reactie ontv!
- wil hij toch nog een gesprek?
- is boos, wil toch in gebreke stellen
- geprobeerd te kalmeren: wil hij alsnog "horen" of in gebreke stellen? Want dan ga ik vandaag nog uitspraak doen + afwijzen!
- Hij zegt toe vandaag schriftelijk te reageren naar mij en per mail naar [B].
(…)"
13.
Eiseres heeft niet gereageerd op het voornemen van verweerder tot afwijzing van haar verzoek.
14.
Bij brief met dagtekening 21 maart 2011 heeft verweerder meegedeeld het verzoek van eiseres om toekenning van de ANBI-status af te wijzen en met dagtekening 11 april 2011 is de afwijzende beschikking afgegeven. Voor de motivering van die afwijzing wordt verwezen naar de brieven van verweerder van 15 februari 2011 en 21 maart 2011.
15.
Bij brief van 19 mei 2011 heeft verweerder meegedeeld voornemens te zijn het bezwaar van eiseres tegen de beschikking af te wijzen.
16.
Bij uitspraak op bezwaar van 19 juli 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiseres afgewezen en de beschikking gehandhaafd.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is primair in geschil of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in beroep. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
Voorts is in geschil of
a- de Inspecteur tijdig heeft beslist op het verzoek om toekenning van de Anbi-status;
b- de beschikking waarbij belanghebbende niet wordt aangemerkt als Anbi door de bevoegde inspecteur is genomen en/of de uitspraak op bezwaar genomen is door de bevoegde inspecteur;
c- het verzoek om toekenning van de Anbi-status terecht is afgewezen;
d- de Inspecteur een dwangsom verschuldigd is wegens niet tijdig beslissen en belanghebbende recht heeft op schadevergoeding;
Belanghebbende beantwoordt de vragen a tot en met c ontkennend en d bevestigend en de Inspecteur in tegenovergestelde zin.
Tevens is in geschil of de wetgever voor wat betreft de hoogte van het griffierecht onderscheid mag maken tussen natuurlijke en rechtspersonen. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
4.2. Belanghebbende heeft ter ondersteuning van haar standpunt het volgende aangevoerd.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het beroep.
Het beroepschrift van 8 juni 2011 is niet prematuur omdat de Inspecteur een handeling heeft verricht waaruit kan worden afgeleid dat hij een besluit heeft genomen.
Het beroepschrift van 8 juni 2011 moet worden geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 19 juli 2011, nu de Inspecteur heeft geweigerd de gevraagde beschikking bekend te maken in het voornemensbesluit van 19 mei 2011. Het besluit van 19 juli 2011 is buiten de beslistermijn van het vermeende bezwaarschrift van 27 april 2011 genomen.
De rechtbank heeft de beroepen samengevoegd, weshalve kan geen sprake zijn van een prematuur beroep of te laat beroep. Aan belanghebbende is bericht dat het beroep van 8 juni 2011 mede werd geacht te zijn gericht tegen het besluit van 19 juli 2011. Het beroep is dus niet te laat, dan wel is de termijnoverschrijding verschoonbaar.
De beslistermijn op de aanvraag voor een beschikking over de Anbi-status dient te worden vastgesteld op basis van de vragenbrief van 19 oktober 2010. De verlenging eindigt op 4 januari 2011. De ingebrekestelling is verstuurd op 25 januari 2011 en ontvangen op 27 januari 2011. De vragenbrief van 22 november 2010 is geen onderdeel van de aanvraag. Met de vragenbrief van 22 november 2010 kan geen verlenging van de termijn meer worden bewerkstelligd.
De rechtbank is buiten haar bevoegdheid getreden omdat het beroepsschrift van 8 juni 2011 de gevolgen van het niet tijdig beslissen op een aanvraag betreft en een positieve beschikking van rechtswege dient te worden bekendgemaakt.
De Inspecteur heeft niet tijdig beslist op het verzoek om toekenning van de Anbi-status. Het bepaalde in artikel 4:20b van de Awb brengt mee dat de beschikking van rechtswege in positieve zin is gegeven. Een nadere ingebrekestelling was niet nodig.
Verder heeft de Inspecteur een dwangsom verbeurd van € 1.260 omdat hij niet tijdig op het verzoek heeft beslist dan wel de beschikking niet tijdig bekend heeft gemaakt.
Belanghebbende verleent rechtsbijstand aan rechtzoekenden die aan belanghebbende giften doen. Zij treedt op in het algemeen belang in Nederland omdat zij de belangen behartigt van particulieren en rechtspersonen waarvoor zij procedeert. Het verzoek van belanghebbende om als rechtsbijstandverlener te worden aangemerkt is door de Raad voor de Rechtsbijstand afgewezen. Zij krijgt geen vergoeding voor het verlenen van rechtsbijstand aan de gevers en treedt dus niet in concurrentie met advocaten en andere rechtshulpverleners.
Belanghebbende heeft recht op een schadeloosstelling omdat zij niet gelijk wordt behandeld met de staat die wel rechtsbijstand verleent.
Teneinde te bepalen of belanghebbende kan worden aangemerkt als algemeen nut beogende instelling is vereist dat belanghebbende voor 90 percent het algemeen nut dient. Belanghebbende voldoet daaraan. De regelgeving van de instelling is maatgevend en niet het beleidsplan. De Inspecteur mocht het al dan niet voldoen aan het vereiste van het dienen van het algemeen nut niet beoordelen aan de hand van het beleidsplan.
Artikel 41a Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 is onverbindend. Een aan de vennootschapsbelasting onderworpen lichaam mag ook voor 10 percent commerciële activiteiten verrichten, dus belanghebbende ook.
De beschikking op aanvraag en de uitspraak op bezwaar zijn onbevoegd genomen.
De inspecteur vennootschapsbelasting is degene die beslist of sprake is van commerciële activiteiten of niet. Het verzoek dient te worden beoordeeld volgens de regels van de vennootschapsbelasting. De inspecteur inkomstenbelasting was niet bevoegd te beslissen op het verzoek omdat artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in 2010 nog niet in de wet was opgenomen. Op de aanvraag zijn de regels voor het jaar 2010 van toepassing. De omstandigheid dat dit artikel nog niet gold, brengt mee dat te allen tijde een positieve beschikking dient te worden afgegeven.
De inspecteur vennootschapsbelasting heeft belanghebbende niet als vennootschapsbelastingplichtig aangemerkt bij brief van 22 september 2010.
Een uitspraak op bezwaar mag niet worden gedaan door degene die de beslissing op aanvraag heeft genomen en deze mag ook niet het verzoek om schadevergoeding beoordelen.
Belanghebbende lijdt schade door de niet-ontvankelijkverklaring van de rechtbank omdat zij opbrengsten mist en in een aantal zaken het griffierecht niet heeft kunnen betalen.
Het is blijvend onmogelijk om de geprognosticeerde opbrengsten te behalen.
De telefoonnotitie van de inspecteur waaruit zou blijken dat belanghebbende de ingebrekestelling zou hebben ingetrokken, is niet in het kader van het horen opgemaakt en niet ondertekend door [A] namens belanghebbende.
De Inspecteur heeft vertrouwelijke informatie in strijd met de geheimhoudingsplicht van artikel 67 Awr verspreid en/of openbaar gemaakt en daardoor belanghebbende schade berokkend.
Belanghebbende is het niet eens met onderscheid dat voor de heffing van het griffierecht wordt gemaakt tussen natuurlijke personen en rechtspersonen. Er is sprake van een onevenredigheid die in strijd is met het bepaalde in artikel 1 Eerste Protocol EVRM. De bepalingen in de Grondwet brengen mee dat het eigendomsrecht van belanghebbende wordt aangetast.
4.3. De Inspecteur heeft in hoger beroep onder handhaving van hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd –zakelijk weergegeven – het volgende gesteld.
De rechtbank heeft belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard in beroep.
De Inspecteur heeft tijdig beslist op het verzoek om toekenning van de Anbi-status.
De beschikking waarbij belanghebbende niet wordt aangemerkt als Anbi is door de bevoegde inspecteur genomen.
De uitspraak op bezwaar is genomen door de bevoegde inspecteur.
Belanghebbende is te laat in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar.
Belanghebbende is een rechtspersoon en is derhalve het griffierecht voor rechtspersonen verschuldigd. Anders zouden andere rechtspersonen ongelijk worden behandeld.
De Inspecteur, noch de Belastingdienst heeft een onrechtmatige daad gepleegd. Mitsdien is geen aanleiding tot het toekennen van een schadevergoeding.
Meer subsidiair stelt de Inspecteur, in het geval de ingebrekestelling door belanghebbende terecht is geschied, dat de beslistermijn afloopt op 10 februari 2011 waardoor ten hoogste een dwangsom is belopen van € 140.
De Inspecteur heeft het verzoek om toekenning van de Anbi-status terecht afgewezen. Belanghebbende voldoet niet aan het bepaalde in artikel 41a, lid 1, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Deze bepaling was geldig ten tijde van de indiening van het verzoek. Belanghebbende dient slechts het particulier belang van degenen aan wie zij rechtshulp verleent en op geen enkele wijze het algemeen belang.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt uiteindelijk tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot ontvankelijkverklaring van het beroep, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de beschikking en tot het nemen van een beschikking waarbij belanghebbende als Anbi wordt aangemerkt. Voorts heeft belanghebbende het verzoek gedaan tot het toekennen van een dwangsom van € 1.260 en een schadevergoeding in goede justitie.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6.
De rechtbank heeft in haar uitspraak het volgende overwogen:
“23 Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil te komen, zal de rechtbank dienen te beoordelen of het beroep ontvankelijk is. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
24.
Bij brief van 8 juni 2011 heeft eiseres beroep ingesteld tegen de "schriftelijke weigering van verweerder om van rechtswege een positieve beschikking af te geven". Ter zitting heeft eiseres desgevraagd verklaard de brief van verweerder van 19 mei 2011 op te vatten als de schriftelijke weigering om de volgens eiseres van rechtswege gegeven beschikking bekend te maken.
25.
De rechtbank begrijpt het beroep aldus dat volgens eiseres sprake is van de weigering om overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:20c Awb de, naar eiseres stelt van rechtswege gegeven, beschikking bekend te maken. Artikel 4:20c Awb is opgenomen in paragraaf 4.1.3.3 Awb. Ingevolge artikel 4:20a van de Awb is paragraaf 4.1.3.3 alleen van toepassing, indien dit bij wettelijke voorschrift is bepaald. Daarvan is in het voorliggende geval geen sprake. In geen enkel wettelijk voorschrift is bepaald dat op het verzoek om toekenning van de ANBI-status paragraaf 4.1.3.3 van de Awb van toepassing is. Anders dan eiseres stelt, maakt de omstandigheid dat in artikel 1, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen uitsluitend titel 5.2 en afdeling 10.2.1 van de Awb buiten toepassing zijn verklaard, niet dat daarmee in de zin van artikel 4.20a van de Awb is bepaald dat paragraaf 4.1.3.3 van toepassing is op alle fiscale beschikkingen. Voor zover het beroep is gericht tegen de weigering van verweerder om bekend te maken dat de beschikking van rechtswege is gegeven, dient het derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.
26.
Voor zover het beroepschrift van 8 juni 2011 mede ziet op de afwijzing van het verzoek om toekenning van de ANBI-status, overweegt de rechtbank als volgt.
27.
Ingevolge artikel 8: I, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. In artikel 7:1, eerste lid, van de Awb is, voor zover hier relevant, neergelegd dat alvorens beroep kan worden ingesteld, bezwaar moet worden gemaakt. Eiseres heeft op 28 april 2011 bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar verzoek om toekenning van de ANBI-status. Het beroepschrift is door de rechtbank ontvangen op 9 juni 2011. Eerst op 19 juli 2011 heeft verweerder op het bezwaar van eiseres beslist. Voor zover het beroep betrekking heeft op de afwijzing van het verzoek om toekenning van de ANBl-status, is het derhalve voortijdig ingediend.
28.
Ingevolge artikel 6: I 0, eerste lid, van de Awb blijft ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening wel reeds tot stand was gekomen, of nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was. De even genoemde uitzonderingssituaties doen zich in het onderhavige geval naar het oordeel van de rechtbank niet voor. Verweerder had op 9 juni 20 11 nog geen uitspraak op bezwaar gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank kon eiseres ook niet redelijkerwijs menen dat er al uitspraak op bezwaar was gedaan. Voor de gemachtigde van eiseres - die niet alleen bestuurder van eiseres is, maar ook beroepsmatig (fiscale) rechtsbijstand verleent - moet duidelijk zijn geweest dat de brief van 19 mei 2011, waarin verweerder zijn voornemen tot afwijzing van het bezwaar aan eiseres meedeelt, niet de uitspraak op bezwaar was. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in de brief van 19 mei 2011 is vermeld dat daarin nog slechts een voorlopig standpunt wordt ingenomen en de beslissing op het bezwaar uitdrukkelijk op de voet van artikel 7: 10, derde lid van de Awb is verdaagd mede in verband met de mogelijkheid dat eiseres nog gehoord zou willen worden. De rechtbank overweegt ten overvloede dat, gezien die expliciete verdaging van de uitspraak op bezwaar, evenmin kan worden gesteld dat op 9 juni 20 II sprake is van het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Voor zover het beroep is gericht tegen de afwijzing van het verzoek om toekenning van de ANBI-status dient het derhalve eveneens niet-ontvankelijk te worden verklaard.
29.
Eiseres heeft bij brief van 31 augustus 2011, door de rechtbank ontvangen op 2 september 2011, beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 19 juli 201l. Gelet op de dagtekening van de uitspraak op bezwaar eindigde de beroepstermijn in het onderhavige geval op 30 augustus 2011. Vaststaat dat het beroepschrift als dagtekening 31 augustus 2011 heeft en dat het door de rechtbank per post is ontvangen op 2 september 2011. Het poststempel op de enveloppe waarin het beroepschrift is verzonden, vermeldt als datum 1 september 2011. Gelet hierop en op de dagtekening van het beroepschrift, acht de rechtbank niet aannemelijk dat het beroepschrift voor het einde van de beroepstermijn ter post is bezorgd. Het beroepschrift is dus te laat ingediend. Bij brief van 5 september 2011 heeft de griffier eiseres in de gelegenheid gesteld mee te delen wat de reden is van de termijnoverschrijding. Eiseres heeft hierop gereageerd bij brief van 19 september 2011. Zij erkent daarin dat het beroepschrift te laat is ingediend maar stelt dat dit het gevolg is van verschoonbare verwarring of misverstand. Het was haar niet geheel duidelijk welke kwalificatie zij aan het besluit van 19 juli 2011 moest geven omdat zij reeds op 8 juni 2011 beroep had aangetekend tegen de brief van verweerder van 19 mei 2011. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee geen rechtvaardiging voor de termijnoverschrijding gegeven. In de brief van 19 juli 2011 staat expliciet vermeld dat dit de uitspraak op bezwaar is en dat hiertegen beroep kan worden ingesteld. In de bijlage bij die uitspraak op bezwaar staat duidelijk vermeld waar en binnen welke termijn beroep kan worden ingesteld. Gesteld noch gebleken is dat eiseres niet in staat was binnen de termijn een beroepschrift in te dienen. Het beroepschrift van 31 augustus 2011 dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn.
30.
In haar brief van 19 september 2011 stelt eiseres tevens dat het beroepschrift van 31 augustus 2011 moet worden beschouwd als een aanvulling op het beroepschrift van 8 juni 2011. Zij erkent dat dit beroepschrift van 8 juni 2011 prematuur is voor zover het is gericht tegen de uitspraak op bezwaar maar zij stelt dat die voortijdige indiening verschoonbaar is. Zoals onder 27 en 28 reeds is vermeld, is naar het oordeel van de rechtbank evenwel geen sprake van een prematuur ingediend beroep ten aanzien waarvan niet-ontvankelijk verklaring achterwege dient te blijven.
31.
B ij brief van 2 maart 2011 heeft verweerder het verzoek van eiseres om toekenning van een dwangsom afgewezen. Ingevolge het bepaalde in artikel 4: 19 van de Awb, wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen deze afwijzende beschikking. Nu het beroep echter niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, kan de rechtbank ook geen inhoudelijke beoordeling geven over de afwijzing van de dwangsom.
32.
Eiseres heeft voorts aanspraak gemaakt op vergoeding van de schade die zij heeft geleden door de afwijzing van haar verzoek om toekenning van de ANBI-status. Ingevolge artikel 8:73, eerste lid, van de Awb, kan een verzoek om schadevergoeding slechts worden gehonoreerd als het beroep gegrond wordt verklaard. Nu het beroep niet-ontvankelijk is verklaard, komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om schadevergoeding.
Proceskosten
33.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. Het Hof verwerpt de stelling van belanghebbende, dat de Inspecteur van rechtswege een positieve beschikking bekend had moeten maken, op dezelfde gronden als de rechtbank heeft gedaan in rechtsoverweging 25. In zoverre is het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.
7.2. De Inspecteur had op 9 juni 2011 nog geen uitspraak gedaan op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking van 27 april 2011 waarbij de Anbi-status niet verleend was. De inhoud van de brief van de Inspecteur van 19 mei 2011 met titel “kennisgeving voorlopig standpunt op bezwaarschrift” kon bij belanghebbende ook redelijkerwijs niet de indruk hebben gewekt dat al een dergelijke uitspraak op bezwaar was gedaan. Voor zover het geschrift van belanghebbende van 9 juni 2011 is gericht tegen het doen van uitspraak op voormeld bezwaar is het prematuur en is het beroep niet ontvankelijk. Voor zover die brief is gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar is het eveneens niet ontvankelijk omdat de uitspraak expliciet is verdaagd en de Inspecteur met de uitspraak van 19 juli 2011 gebleven is binnen de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar.
7.3. Het Hof sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat belanghebbende te laat in beroep is gekomen, aangezien het beroepschrift van 31 augustus 2011, ingekomen op 2 september 2011, te laat is ingediend. In de uitspraak op bezwaar van 19 juli 2011 was uitdrukkelijk vermeld dat het om de uitspraak op bezwaar ging en er was een rechtsmiddelverwijzing opgenomen. De brief van de administratie van de rechtbank van 7 september 2011 maakt de termijnoverschrijding niet redelijkerwijs verschoonbaar omdat deze brief is gezonden na binnenkomst van de brief van belanghebbende van 31 augustus 2011 op 2 september 2011 en bedoelde brief dus niet van invloed kan zijn geweest op de beslissing van belanghebbende of hij tegen de uitspraak op bezwaar wel of niet afzonderlijk beroep moest indienen.
In de brief van 7 september 2011 heeft de administratie van de rechtbank zich niet uitgelaten over de vraag of het beroepschrift van 31 augustus 2011 nog als tijdig of verschoonbaar te laat kon worden beschouwd zodat met deze brief redelijkerwijs ook niet de indruk kan zijn gewekt dat het beroep tijdig was. Het Hof ziet ook overigens in het dossier geen omstandigheden die de termijnoverschrijding verschoonbaar doen zijn.
7.4. Ten aanzien van de oordelen met betrekking tot het niet verschoonbaar achten van het prematuur beroep, de gevraagde dwangsom en schadevergoeding ziet het Hof in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten die leiden tot een ander oordeel dan de rechtbank in de overwegingen 30 tot en met 32 heeft gegeven. De rechtbank heeft het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.
7.5. Nu het beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard, komt het Hof niet toe aan de beoordeling van de vraag of het onderscheid in griffierecht in beroep tussen natuurlijke en rechtspersonen gerechtvaardigd is.
7.6. Met betrekking tot de stelling van belanghebbende in hoger beroep dat de waarborgen van artikel 1 Eerste Protocol EVRM meebrengen dat belanghebbende slechts het griffierecht van een natuurlijk persoon is verschuldigd in plaats van een rechtspersoon, overweegt het Hof het volgende.
Griffierechten worden geheven ter bestrijding van de voor de overheid aan rechtspraak verbonden kosten en, als het gaat om griffierechten voor de hoger beroepsinstanties, als financiële prikkel gericht op het voorkomen van onnodig gebruik van de rechtspraak. Beide zijn als een gerechtvaardigd doel aan te merken en maken een inbreuk op het recht van eigendom in de zin van artikel 1 Eerste Protocol EVRM gerechtvaardigd, te meer ook omdat de rechtszoekende er iets voor terugontvangt. Een rechtvaardiging voor het maken van een onderscheid tussen natuurlijke personen en rechtspersonen kan worden gevonden in redenen van draagkracht ter voldoening van de bijdrage aan de bestrijding van de hiervoor genoemde kosten. De wetgever komt bij het uitvaardigen van de wettelijke regeling een ruime beoordelingsmarge toe en is daar naar het oordeel van het Hof met het maken van het onderscheid binnengebleven. In het geval evenwel de draagkracht bij een rechtspersoon ontbreekt en hem daardoor het recht op toegang tot de rechter dreigt te worden ontzegd, kan sprake zijn van een buitensporige last in het individuele geval die tot gevolg heeft dat alsnog strijd ontstaat met artikel 1 Eerste Protocol EVRM. Belanghebbende heeft daartoe in het onderhavige geval wel stellingen geponeerd, maar geen concreet bewijs bijgebracht van haar middelen zodat het Hof geen reden ziet het geheven griffierecht te verminderen om reden dat geen sprake meer zou zijn van een “fair balance” tussen het dienen van de hiervoor genoemde doelen bij het heffen van griffierecht en het individuele belang om toegang tot de rechter te krijgen.
7.7. Het Hof komt tot de conclusie dat het hoger beroep ongegrond is.

Proceskosten, griffierecht en schadevergoeding

Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Evenmin is er aanleiding de Inspecteur te gelasten het griffierecht te vergoeden. Nu van een gegrond hoger beroep geen sprake is komt het Hof niet toe aan de vraag of belanghebbende recht heeft op vergoeding van schade.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, H.A.J. Kroon en J.V. van Noorle Jansen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 26 maart 2014 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.