ECLI:NL:GHDHA:2013:CA3991

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.122.855
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in hoger beroep

In deze zaak heeft de man, appellant, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 november 2012. De man verzoekt het Gerechtshof Den Haag om de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van dat vonnis te schorsen. Hij stelt dat de executie van het vonnis een onmiddellijke noodtoestand voor hem zou veroorzaken, en dat het vonnis is gebaseerd op onjuiste aannames en foutieve berekeningen. De man argumenteert dat correctie van deze fouten hem in staat zou stellen het uitkoopbedrag te financieren, en dat de woning de enige woonmogelijkheid is voor hem en zijn kinderen. Hij stelt verder dat de verkoop van de woning een noodsituatie voor zijn zoon zou betekenen en dat de prolongatie van de uitvoerbaarheid bij voorraad een onomkeerbare situatie creëert.

De vrouw, geïntimeerde, heeft verweer gevoerd tegen de incidentele vordering van de man. Zij stelt dat zij bevoegd is om het vonnis te executeren en dat er geen juridische of feitelijke misslagen in het vonnis zijn. De vrouw wijst erop dat er na 14 november 2012 geen nieuwe feiten zijn gepresenteerd die de vordering van de man zouden kunnen onderbouwen.

Het hof overweegt dat een partij met een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis in beginsel bevoegd is deze te executeren, ook al is er hoger beroep ingesteld. Bij de beoordeling van de schorsing van de tenuitvoerlegging moet worden gekeken naar de belangen van beide partijen. Het hof concludeert dat de man onvoldoende feiten heeft aangedragen om aan te tonen dat het vonnis berust op een juridische of feitelijke misslag. De belangen van de vrouw wegen zwaarder dan die van de man, en daarom wijst het hof de vordering van de man tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Sector civiel
Zaaknummer : 200.122.855
Zaak-rolnummer Rechtbank : 370859 / HA ZA 10-2436
arrest in het incident d.d. 16 april 2013
inzake
de man,
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.I. van Leeuwen te Wassenaar,
tegen
de vrouw,
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. P. Drenth te Den Haag.
1. Het geding
Bij exploot van 13 februari 2013 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van 14 november 2012 van de rechtbank te Den Haag tussen de partijen gewezen.
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft overwogen.
De man heeft in het exploot van dagvaarding zijn grieven geformuleerd. Tevens heeft de man een incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad ex artikel 351 Rv gevraagd.
De vrouw heeft bij memorie van antwoord in het incident de incidentele vordering bestreden.
Op basis van het procesdossier van de man, waaraan het hof heeft toegevoegd de memorie van antwoord in het incident, zal het hof arrest wijzen.
2. Beoordeling van het hoger beroep
Vordering in incident
1. De man verzoekt de door de rechtbank Den Haag bij vonnis van 14 november 2012 verleende uitvoerbaarverklaring bij voorraad, gedurende de loop van de procedure in hoger beroep te schorsen.
2. Ter onderbouwing van zijn vordering wordt door de man onder meer aangevoerd:
• executie van dit vonnis zou een onmiddellijke noodtoestand doen ontstaan aan de zijde van de man;
• het vonnis van de rechtbank is ten dele gebaseerd op onjuiste aannames en foutieve berekeningen;
• correctie van die fouten zou financiering van het uitkoopbedrag voor de man mogelijk maken;
• het huis is de enige woonmogelijkheid voor de man, de zoon en binnenkort de dochter;
• het huis vormt het pensioen van de man;
• verkoop van de woning betekent een noodsituatie voor de zoon;
• door de uitvoerbaarheid bij voorraad te prolongeren wordt een situatie gecreëerd die onomkeerbaar is.
Verweer op de incidentele vordering
3. Door de vrouw is verweer gevoerd tegen de incidentele vordering van de man. Door de vrouw is onder meer aangevoerd:
• de vrouw is in beginsel bevoegd om het vonnis te executeren;
• in vaste rechtspraak is bepaald dat de rechter de tenuitvoerlegging van een vonnis op de voet van artikel 351 Rv slechts kan schorsen indien hij van oordeel is dat de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid om in afwachting van het hoger beroep tot ten uitvoerlegging over te gaan, dan wel misbruik van de bevoegdheid tot executie maakt;
• het vonnis berust niet op een juridische of feitelijke misslag;
• ten aanzien van de geldelijke vorderingen over en weer blijkt evenmin dat evident sprake is van een juridische of feitelijke misslag;
• er hebben zich na 14 november 2012 geen nieuwe feiten voorgedaan noch zijn er nieuwe feiten aan het licht gekomen.
Het hof
4. Het hof overweegt als volgt. Het hof stelt voorop dat een partij die een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis heeft verkregen in beginsel bevoegd is deze te executeren, ook indien tegen dit vonnis hoger beroep is ingesteld. Bij de beoordeling van de vraag of, in afwijking van voornoemd uitgangspunt, de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis dient te worden geschorst, dienen de navolgende maatstaven te worden aangelegd:
(i) de verzoeker moet belang hebben bij de door hem verlangde schorsing van de tenuitvoerlegging;
(ii) bij de in het licht van de omstandigheden van het geval te verrichten afweging van de belangen van partijen moet worden nagegaan of het belang van degene die schorsing verzoekt bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van de andere partij om de door hem verkregen veroordeling direct ten uitvoer te leggen, en
(iii) bij deze belangenafweging dient de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven.
5. Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing geldt ook dat in beginsel moet worden uitgegaan van de beslissing van de vorige rechter en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen omtrent de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Dit kan anders zijn indien de bestreden beschikking, waarvan de verzoeker beroep heeft ingesteld, klaarblijkelijk berust op een juridische of feitelijke misslag dan wel indien na de bestreden beslissing feiten of omstandigheden zijn voorgevallen of aan het licht gekomen, die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
6. Naar het oordeel van het hof heeft de man aan zijn verzoek onvoldoende feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat het vonnis berust op een juridische of feitelijke misslag. De man stelt slechts dat het vonnis van de rechtbank ten dele is gebaseerd op onjuiste aannames en foutieve berekeningen. Correctie van die fouten zou financiering van het uitkoopbedrag voor de man mogelijk maken. Het had op de weg van de man gelegen concreet aan te geven waaruit de gestelde misslagen van de rechtbank bestaan met betrekking tot de door de rechtbank vastgestelde feiten en gehanteerde berekeningen. De noodtoestand heeft de man eveneens niet onderbouwd. Niet is gebleken dat de man niet anderszins over woonruimte of kantoorruimte in de nabije toekomst kan beschikken.
7. Het hof is van oordeel dat de belangen van de vrouw zwaarder wegen bij het kunnen uitvoeren van het bestreden vonnis dan de belangen die de man daar tegenin heeft gebracht.
Afwijzing
8. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen zal het hof de vordering van de man tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad afwijzen.
3. Beslissing
Het hof:
wijst af de vordering van de man tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad ex artikel 351 Rv met betrekking tot het vonnis van 14 november 2012 van de rechtbank Den Haag tussen de partijen gewezen;
verwijst de zaak naar de rol van 28 mei 2013 voor memorie van antwoord.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, van Dijk en Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 april 2013 in aanwezigheid van de griffier.