GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel
Rolnummer : 200.097.447/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : 381758/HA ZA 10-4201
arrest van de familiekamer d.d. 16 april 2013
de vrouw,
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. J.A.M. van de Sande te Rotterdam,
de man,
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. C.C. van Bodegom te Den Haag.
De vrouw is bij exploot van 14 november 2011 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 28 september 2011, tussen partijen gewezen, hierna: het bestreden vonnis.
Bij tussenarrest van 31 januari 2012 heeft het hof een comparitie van partijen bevolen. Deze is op 18 april 2012 gehouden. Van deze comparitie is proces-verbaal opgemaakt.
De vrouw heeft ter rolzitting van 17 juli 2012 een memorie van grieven ingediend.
Ter rolzitting van 9 oktober 2012 heeft de man een memorie van antwoord, met producties, genomen.
Vervolgens heeft de vrouw nog een akte genomen en de man nog een antwoordakte, met producties.
De vrouw heeft vervolgens arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
- ex artikel 3:185 Burgerlijk Wetboek (BW) de onverdeelde eigendom van het appartementsrecht aan de [adres] (hierna te noemen: de woning) aan de man toegedeeld en partijen veroordeeld om binnen dertig dagen na betekening van dit vonnis mee te werken aan het passeren van een daartoe strekkende notariële akte door een zo mogelijk door partijen gezamenlijk te kiezen notaris, en bij gebreke daarvan door een door de procespartij die dit vonnis betekent te kiezen notaris;
- de man ex artikel 3:185 BW veroordeeld om bij het passeren van de voornoemde notariële akte via de notaris aan de vrouw te betalen een bedrag van € 16.405,75 wegens onder-/overbedeling, te vermeerderen met 4% rente over € 16.405,75 met ingang van 12 oktober 2010 tot de dag van algehele betaling;
- ex artikel 3:185 BW bepaald dat partijen ieder de helft van de notariskosten en van de overige toedelingkosten zoals eventuele kadasterkosten moeten dragen;
- bepaald ex artikel 3:300 BW dat, indien de vrouw en/of de man niet binnen dertig dagen na betekening van dit vonnis volledige medewerking hebben verleend aan het passeren van de voornoemde notariële akte, medewerkers van de notaris de vrouw en/of de man bij het passeren van die notariële akte zullen vertegenwoordigen.
De proceskosten zijn gecompenseerd en het meer of anders gevorderde is afgewezen.
2. De vrouw vordert thans dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
In conventie: de man in zijn vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren althans deze zal afwijzen, en
In reconventie: de man zal veroordelen om een bedrag van € 45.000, - minus
€ 16.405,75 te betalen, alsmede primair de helft van de waarde van de woning, zijnde een waarde van € 185.000, - (waarop in mindering komt het bedrag ad
€ 45.000, -) en subsidiair de helft van de waarde van de woning, nader vast te stellen door het hof, per peildatum 16 december 2011 (waarop in mindering komt een bedrag van € 45.000, -);
In conventie en in reconventie: kosten rechtens.
3. De man concludeert tot afwijzing van de door de vrouw ingestelde vorderingen, hetzij door haar daarin niet-ontvankelijk te verklaren, hetzij door haar deze te ontzeggen en tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, zonodig met verbetering van gronden; kosten rechtens.
4. Tegen de feiten zoals deze door de rechtbank in de punten 2 tot en met 4 in het bestreden vonnis zijn vastgesteld, is geen grief gericht, zodat het hof van die feiten uitgaat.
5. Voorts is in hoger beroep komen vast te staan dat uitvoering is gegeven aan het bestreden vonnis en dat de woning inmiddels aan de man is geleverd. Deze toedeling en levering is ook niet meer in geschil. Het gaat in hoger beroep nog om de peildatum voor de waardering van de woning, de waarde bepaling daarvan en de vraag of er sprake is van een investering door de vrouw in de woning die aan haar moet worden vergoed.
6. In haar eerste grief voert de vrouw aan dat de rechtbank ten onrechte haar deelvordering van € 45.000, -, zijnde haar nominale “verbouwingsinbreng” in de gemeenschappelijke woning, heeft afgewezen. De vrouw stelt dat zij na het verwerven van de woning de verbouwing daarvan heeft bekostigd. Zij heeft alle bouwmaterialen betaald. Zij beschikte over spaargelden. Uit de door de man ingenomen stellingen blijkt dat hij de verbouwing niet bekostigd kan hebben. Het feit dat de door partijen aangegane huwelijkse voorwaarden niets over de gestelde meerinbreng van de vrouw vermelden, wordt volgens de vrouw verklaard door het feit - kort samengevat - dat de huwelijkse voorwaarden zijn aangegaan met het oog op de bescherming tegen zaakscrediteuren.
Dat de kwitanties van de aan- en nabetaling door de notaris op naam van de man zijn gesteld doet niet af aan het feit dat de vrouw de aanbetaling van ƒ11.000, - voor haar rekening heeft genomen en dat het bedrag ad ƒ 16.776,63 door haar aan de man ter beschikking is gesteld om de notaris te betalen. De man beschikte niet over financiële middelen. De vrouw beschikte over eigen vermogen en kasgelden uit de kapsalon. De vrouw biedt bewijs aan.
7. De man betwist de door de vrouw gestelde meerinbreng in de woning. De vrouw toont geen enkel stuk ter onderbouwing van deze stelling. Beide partijen hebben bouwmaterialen betaald. De kwitanties van de aan- en de nabetaling bij de notaris staan op naam van de man en uit niets blijkt dat deze betalingen door de vrouw zijn gefinancierd. De man heeft voortdurend een baan gehad en inkomen genoten. Hij betaalde de hypothecaire en vele andere vaste lasten.
8. Het hof is van oordeel dat de stelling van de vrouw, dat zij een bedrag van
€ 45.000, - meer in de woning heeft geïnvesteerd dan de man, nog niet is komen vast te staan. De omstandigheid, dat zij over vermogen beschikte en de man niet, is, wat daar ook van zij, daartoe op zichzelf onvoldoende. De vrouw heeft evenwel een gespecificeerd bewijsaanbod gedaan. Nu de vrouw voldoende heeft gesteld, echter haar stellingen door de man voldoende gemotiveerd zijn betwist, zal het hof de vrouw toelaten tot het leveren van bewijs dat zij uit eigen middelen een bedrag van € 45.000, - heeft geïnvesteerd in de woning.
9. In de tweede grief voert de vrouw aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het, gezien de bijzondere omstandigheden van dit geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om volgens de hoofdregel van het verdelingsrecht de vrouw mee te laten profiteren van de waardestijging van de woning van 1990 tot en met 2011. De vrouw is van oordeel dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden. De vrouw is in haar brief van 16 juli 1990 ten onrechte uitgegaan van een geschatte waarde van ƒ 145.000, -. De vrouw was wel bereid de woning in 1990 tegen die prijs aan de man te verkopen. De vraagprijs was ƒ 179.000, -. De woning heeft kort in de verkoop gestaan, te kort om aan te nemen dat de woning niet meer waard was dan
ƒ 145.000, -. De man heeft het aanbod van de vrouw niet aanvaard. De vrouw heeft in de daarop volgende jaren verscheidene malen om scheiding en deling van de woning verzocht maar de man gaf daar geen gehoor aan. Hij heeft de verdeling van de woning belet. In 1998 heeft zij deze nogmaals ter sprake gebracht toen de man de hypothecaire lening wenste te verhogen. In 2000 is de scheiding en deling weer ter sprake gebracht. De zaak is niet te vergelijken met de zaak die door het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch is beslist, zoals de rechtbank heeft overwogen. De door de man betaalde hypothecaire lasten wegen geenszins op tegen de vergoeding die de man redelijkerwijs aan de vrouw is verschuldigd wegens het gebruik van de aan beide partijen toekomende woning. Aldus is de man reeds ruimschoots gecompenseerd.
10. De man betwist dat hij de verkoop van de woning heeft belet. Dat de woning reeds na enige weken uit de verkoop is gehaald is evenmin aangetoond. Op geen enkele wijze is vastgelegd wat de bedoeling is geweest van partijen ten aanzien van het gemeenschappelijke bezit. De vrouw heeft in 1990 laten weten er niet op tegen te zijn dat de man in de echtelijke woning blijft, zij het dat zij niet aansprakelijk gesteld wilde worden voor de hypothecaire lening. In 1998 heeft de vrouw getekend voor de verlenging van de hypothecaire lening en heeft zij een verdeling van de woning niet aan de orde gesteld. In 2000 heeft de vrouw de verdeling evenmin aan de orde gesteld. Uit niets blijkt dat de vrouw herhaalde malen bij de man zou hebben aangedrongen op een verdeling, hetgeen de man ontkent. De vrouw heeft geen enkele stap ondernomen. De man heeft altijd gedacht dat hij in de woning mocht blijven.
11. Het hof stelt voorop dat bij de verdeling van een gemeenschappelijk goed, ter bepaling van de waarde, in beginsel moet worden uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling. Uit hetgeen door partijen is overeengekomen en uit de eisen van redelijkheid en billijkheid kan voortvloeien dat hiervan wordt afgeweken.
12. Het hof stelt vast dat partijen bij hun uiteengaan geen overeenkomst hebben gesloten over de verdeling van de woning. De man mocht in de woning blijven wonen. De man bevestigt dit ook, waar hij stelt dat op geen enkele wijze is vastgelegd wat de bedoeling is geweest van partijen ten aanzien van het gemeenschappelijke bezit. Dat de man altijd heeft gedacht dat hij in de woning mocht blijven maakt nog niet dat de vrouw de haar rechtens toekomende aanspraken zou hebben prijsgegeven.
13. De vrouw heeft, zoals ook de man stelt, gezegd dat de man in de woning kon
blijven, zij het dat zij niet aangesproken wilde worden voor de betaling van de hypothecaire lasten. Vast staat voorts dat ten tijde van het uiteengaan van partijen de man niet in staat was de vrouw uit te kopen. De man heeft vervolgens het volledige genot van de woning gehad, zonder enige vergoeding aan de vrouw verschuldigd te zijn. De omstandigheid dat de man de woning is blijven bewonen, acht het hof onvoldoende om tot een andere peildatum voor de waardering van de woning te komen dan gebruikelijk, daarbij ook in aanmerking genomen dat de man de woning financieel gezien niet kon blijven bewonen, zonder dat de vrouw ermee zou instemmen dat zij niet als hoofdelijk schuldenaar zou worden ontslagen uit de hypothecaire verplichtingen. Verder acht het hof van belang dat niet alleen de vrouw maar ook de man op geen enkel moment heeft aangedrongen op een verdeling van de woning. Het voert dan ook te ver om de rekening van de houding van beiden aan de vrouw te presenteren. De man stelt verder nog dat hij vanaf 1990 alle lasten van de woning heeft betaald. Daar staat echter tegenover dat de vrouw alle jaren het (geldelijk) genot van de woning heeft moeten missen zonder dat zij daar enige vergoeding voor heeft ontvangen.
14. Het vorenoverwogene leidt er toe dat het hof zal beslissen dat voor de waarde van de woning als peildatum heeft te gelden de waarde ten tijde van de verdeling. De vrouw stelt deze waarde op € 185.000, -, maar deze is door de man betwist. Het hof acht een waardering van de woning dan ook noodzakelijk. Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen, om aan het hof duidelijk te maken of zij wensen dat het hof hiertoe een deskundige benoemt en zich in dit geval uit te laten over de persoon van de deskundige, dan wel of partijen tezamen een makelaar zullen inschakelen die bindend een taxatie van de woning naar de waarde van de woning op de datum van levering daarvan aan de man daarvan zal verrichten.
15. Dit leidt tot de volgende beslissing.
verwijst de zaak naar de rol van 14 mei 2013, voor het uitlaten door partijen over:
- de vraag of zij wensen dat het hof een deskundige benoemt die de woning zal taxeren naar de waarde op de dag van levering van de woning aan de man en zich in dat geval uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige; dan wel
- partijen zelf tezamen een taxateur zullen inschakelen die de woning naar de waarde op de dag van levering van de woning aan de man zal waarderen en waarbij deze waardering voor partijen bindend zal zijn; in dat geval kunnen partijen dit taxatierapport, indien gereed, ter rolzitting van 14 mei 2013 in het geding brengen;
stelt de vrouw in de gelegenheid bewijs te leveren van het volgende:
dat zij uit eigen middelen een bedrag van € 45.000,- heeft geïnvesteerd in de woning aan de [adres];
bepaalt dat, indien de vrouw dit bewijs door getuigen wenst te leveren, de getuigenverhoren zullen worden gehouden ten overstaan van mr. E.A. Mink als raadsheer-commissaris;
bepaalt dat de vrouw in dat geval ter rolzitting van 14 mei 2013 een opgave zal doen van de verhinderdata van partijen en hun advocaten en van de te horen getuigen in de maanden juni tot en met augustus 2013, waarna het hof de zittingdatum voor de getuigenverhoren zal bepalen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Mink, Van de Poll en Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 april 2013 in aanwezigheid van de griffier.