ECLI:NL:GHDHA:2013:CA3886

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.090.335-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsaansprakelijkheid van een notaris bij de heffing van overdrachtsbelasting voor een rijksmonument

In deze zaak gaat het om de beroepsaansprakelijkheid van een notaris in het kader van de heffing van overdrachtsbelasting bij de aankoop van een rijksmonument. De appellanten, hierna aangeduid als 'kopers', hebben op 9 mei 2007 een molen, die als rijksmonument is aangemerkt, gekocht. De levering vond plaats op 1 augustus 2007, waarbij de notaris de leveringsakte passeerde. Bij deze transactie hebben de kopers een bedrag van € 32.700,- aan overdrachtsbelasting betaald. In een eerdere uitspraak van het gerechtshof Den Haag op 1 mei 2009 werd geoordeeld dat de wetgeving, die bepaalde dat alleen rechtspersonen voor vrijstelling van overdrachtsbelasting in aanmerking kwamen, leidde tot een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling. De kopers stellen dat de notaris hen had moeten adviseren om bezwaar te maken tegen de heffing van overdrachtsbelasting, dan wel hen beter had moeten informeren over deze mogelijkheid. De rechtbank heeft de vorderingen van de kopers afgewezen, waarna zij in hoger beroep zijn gegaan.

Tijdens de zitting op 23 april 2013 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de notaris niet tekort is geschoten in zijn zorgplicht. Het hof oordeelt dat de notaris, uitgaande van de op dat moment geldende wetgeving en jurisprudentie, redelijkerwijs kon aannemen dat er geen kans van slagen was voor een bezwaar tegen de heffing van overdrachtsbelasting. De notaris had de kopers wel gewezen op de mogelijkheid van vrijstelling voor rechtspersonen, maar de kopers waren geen rechtspersoon. Het hof concludeert dat de notaris heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend notaris verwacht mocht worden. De grieven van de kopers falen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij de kopers worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.090.335/01
Rolnummer rechtbank : 372056 / HA ZA 10-2644
arrest van 25 juni 2013
inzake
1. [Appellant 1],
2. [Appellant 2],
beiden wonende te […],
appellanten,
hierna te noemen: kopers,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
[Geïntimeerde],
wonende te […],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de notaris,
advocaat: mr. J.P. Heering te Den Haag.
Het geding
Bij dagvaarding van 19 mei 2011 zijn kopers in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 23 februari 2011 (LJN BQ0672), gewezen tussen kopers als eisers en de notaris als gedaagde. Kopers hebben bij memorie van grieven zes grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd, die de notaris bij memorie van antwoord (met producties) heeft bestreden. Ter terechtzitting van 23 april 2013 hebben partijen hun standpunten mondeling aan de hand van pleitnotities toegelicht. Van het pleidooi is een proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens hebben partijen het hof verzocht arrest te wijzen op de reeds overgelegde kopie-dossiers.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof gaat uit van de door de rechtbank in haar vonnis onder 2.1 tot en met 2.6 vastgestelde feiten, nu daartegen in hoger beroep geen grieven zijn gericht.
2. Het gaat in deze zaak, kort en zakelijk weergegeven, om het volgende. Op 9 mei 2007 hebben kopers de molen aan de [adres] te [plaats] (hierna: de molen) gekocht. De molen is een rijksmonument. Op 1 augustus 2007 is de molen aan kopers geleverd, waarbij de leveringsakte door de notaris is gepasseerd. Kopers hebben ter zake van overdrachtsbelasting een bedrag van € 32.700,- betaald. Op 1 mei 2009 heeft het gerechtshof Den Haag een uitspraak gedaan (LJN: BI3637) waarin is geoordeeld dat artikel 15.1.p Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBR), waarin was bepaald dat natuurlijke personen, anders dan rechtspersonen, niet voor vrijstelling van overdrachtsbelasting voor monumenten in aanmerking konden komen, leidde tot een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling. In de onderhavige procedure is de vraag aan de orde of de notaris kopers ten tijde van de levering van de molen (zekerheidshalve) had moeten adviseren om bezwaar aan te tekenen tegen de heffing overdrachtsbelasting, althans hen op dit punt beter had moeten informeren. Kopers stellen zich op het standpunt dat de notaris jegens hen tekort is geschoten, en hebben de notaris aansprakelijk gesteld voor de door hen betaalde overdrachtsbelasting, met rente en kosten. De rechtbank heeft de vorderingen van kopers afgewezen. Hiertegen richt zich het hoger beroep.
3. De grieven, die beogen het geschil in volle omvang ter beoordeling aan het hof voor te leggen, lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Het hof overweegt het volgende.
4. Kopers hebben aan hun vorderingen primair ten grondslag gelegd dat de notaris hen had moeten adviseren om bezwaar te maken tegen de heffing van overdrachtsbelasting, en subsidiair dat hij hen zekerheidshalve had moeten wijzen op de mogelijkheid om zelf, door middel van een eenvoudig briefje, bezwaar aan te tekenen.
5. Het hof stelt met de rechtbank voorop dat bij de beoordeling van het onderhavige geschil als maatstaf dient te gelden of de notaris heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend notaris mocht worden verwacht, uitgaande van de kennis die hij op 1 augustus 2007 had althans behoorde te hebben, en uitgaande van de op dat moment geldende wetgeving en jurisprudentie.
6. Voor de beoordeling van de onderhavige vordering acht het hof de navolgende feiten en omstandigheden van belang. Overdrachtsbelasting is een zogenaamde aangiftebelasting, die wordt geheven van de verkrijger van de onroerende zaak en wordt voldaan door de notaris ter gelegenheid van de aanbieding van de transportakte ter registratie. Anders dan bij aanslagbelastingen bevatten aangiftebelastingen geen voor belastingplichtigen kenbare rechtsmiddelverwijzing. Op 1 augustus 2007 kwamen bij de levering van een rijksmonument volgens de duidelijke tekst van artikel 15.1.p WBR alleen rechtspersonen in aanmerking voor vrijstelling van overdrachtsbelasting. De tot op dat moment aanwezige jurisprudentie was daarmee in overeenstemming. In de (aan de notaris bekende) Notamail van 6 juli 2007 was nog recent melding gemaakt van een vonnis van de rechtbank Den Haag van 16 mei 2007 (LJN: BA6948), waarin het beroep door een particulier op vrijstelling van overdrachtsbelasting door de rechtbank werd afgewezen. In deze Notamail was niet vermeld dat van dit vonnis hoger beroep was ingesteld, terwijl - naar de notaris onweersproken heeft gesteld - een dergelijke vermelding bij een eventueel hoger beroep wel gebruikelijk is. Wel gingen er, zoals de notaris wist, in de literatuur stemmen op die verdedigden dat het wettelijk onderscheid tussen rechtspersonen en natuurlijke personen in strijd was met het gelijkheidsbeginsel. Vast staat dat de notaris kopers heeft gewezen op de mogelijkheid van vrijstelling van overdrachtsbelasting voor rechtspersonen, en dat hierover tussen partijen is gesproken. Daarbij heeft [appellant 1] opgemerkt dat hij een dergelijk onderscheid tussen rechtspersonen en particulieren vreemd vond. Verkrijging door een rechtspersoon was op dat moment voor kopers echter geen optie.
7. Naar het oordeel van het hof is de notaris niet tekort geschoten in zijn zorgplicht jegens kopers door hen niet te adviseren om bezwaar te maken tegen de heffing van overdrachtbelasting, dan wel hen te wijzen op de mogelijkheid om zelf, door middel van een eenvoudig briefje, bezwaar aan te tekenen. De notaris mocht, als redelijk bekwaam en redelijk handelend notaris, uitgaan van de op dat moment geldende - duidelijke - tekst van de wet en de daarmee overeenstemmende jurisprudentie. Het enkele feit dat er in de literatuur door een aantal auteurs werd betoogd dat het onderscheid tussen rechtspersonen en particulieren in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, is onvoldoende voor een ander oordeel. Ook de vermelding in de Notamail van 6 juli 2007 van een vonnis van de rechtbank Den Haag van 16 mei 2007 op dit punt maakt het bovenstaande niet anders, aangezien dit vonnis niet afweek van de wetstekst en de heersende jurisprudentie. Bovendien mocht de notaris er redelijkerwijs van uit gaan dat van dit vonnis geen hoger beroep was ingesteld, aangezien van een hoger beroep van dit vonnis - anders dan gebruikelijk - in de Notamail geen melding werd gemaakt, terwijl het gelet op de datum van publicatie van de Notamail (6 juli 2007) in de verwachting lag dat de beroepstermijn (6 weken na verzending van de uitspraak) ten tijde van de publicatie reeds was verstreken. Onder die omstandigheden had de notaris geen aanleiding om te vermoeden dat een bezwaar tegen de heffing van overdrachtsbelasting door kopers enige kans van slagen zou hebben, en daarmee ook geen aanleiding om kopers te adviseren bezwaar in te stellen dan wel hen te informeren over de mogelijkheid om zelf middels een eenvoudig briefje bezwaar te maken. Het feit dat aangiftebelastingen anders dan bij aanslagbelastingen geen voor belastingplichtigen kenbare rechtsmiddelverwijzing bevatten, is onvoldoende zwaarwegend voor een ander oordeel. Bij dit laatste weegt nog mee dat het in zijn algemeenheid binnen het notariaat niet gebruikelijk was (en is) om cliënten op de mogelijkheid van bezwaar tegen de heffing en inning van overdrachtsbelasting te wijzen. Alles afwegende is het hof van oordeel dat de notaris niet heeft gehandeld in strijd met hetgeen van een redelijk handelend en redelijk bekwaam notaris verwacht mocht worden.
8. Uit het bovenstaande vloeit voort dat de grieven falen en dat het vonnis van de rechtbank zal worden bekrachtigd. Kopers zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 23 februari 2011;
- veroordeelt kopers in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de notaris tot op heden begroot op € 649,- aan griffierecht en € 3.474,- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud, I.M. Davids en H.A.J. Kroon en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juni 2013 in aanwezigheid van de griffier.