ECLI:NL:GHDHA:2013:CA3468

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.097.330/01 en 200.097.334/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stollenwerck
  • A. Labohm
  • J. Mulder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering van een woning in het kader van verdeling en procesuele perikelen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, betreft het een hoger beroep in een civiele procedure met betrekking tot de verdeling van een woning na echtscheiding. De vrouw, hierna aangeduid als de verzoekster, had in eerste aanleg een verzoek ingediend tot taxatie van de woning, die zich bevond in [plaats]. De rechtbank had in een eerdere beschikking de alimentatie voor de vrouw vastgesteld en de man, hierna aangeduid als de verweerder, had een vergoedingsrecht geclaimd op de gemeenschap van de woning. Het hof had in een tussenbeschikking van 22 augustus 2012 de bestreden beschikking vernietigd en de alimentatie voor de vrouw vastgesteld op € 4.500,- bruto per maand, met een verlaging naar € 3.600,- per maand na 22 december 2014. De vrouw had op 20 februari 2013 een aanvullend verzoek ingediend, waarin zij vroeg om het taxatierapport van 1 juli 2011 als uitgangspunt te nemen voor de waardering van de woning. De man had hiertegen verweer gevoerd en stelde dat het verzoek niet toelaatbaar was.

Het hof oordeelde dat het primaire verzoek van de vrouw, gedaan na sluiting van de mondelinge behandeling, in strijd was met de eisen van een goede procesorde en wees dit af. Het subsidiaire verzoek werd afgewezen wegens gebrek aan belang, aangezien het taxatierapport op 8 maart 2013 al bij het hof was ingekomen. Het hof oordeelde verder dat de man geen vergoedingsrecht toekwam, omdat hij met de onverplichte vermogensoverheveling tijdens het huwelijk had voldaan aan een natuurlijke verbintenis. De woning werd getaxeerd op € 865.000,-, en het hof bepaalde dat de man de helft van deze waarde, zijnde € 432.500,-, aan de vrouw diende te betalen bij de verdeling van de woning.

De beslissing van het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank en bepaalde dat de man de helft van de getaxeerde waarde aan de vrouw moest uitkeren. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof wees het overige in hoger beroep verzochte af. Deze uitspraak werd gedaan op 5 juni 2013 door de rechters M. Stollenwerck, A. Labohm en J. Mulder, bijgestaan door griffier mr. Van Waning.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 5 juni 2013
Zaaknummer : 200.097.330/01 + 200.097.334/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 10-8235
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat voorheen mr. W.A. van der Stroom-Willemsen, thans mr. R.S. van der Beek te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat voorheen mr. A.J.M.H. de Werd, thans mr. E.M.H. Alkemade te Den Haag.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 22 augustus 2012, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
Bij die beschikking is de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigd en, in zoverre opnieuw beschikkende, is de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van 22 december 2011 tot 22 december 2014, op € 4.500,- bruto per maand bepaald, en vanaf 22 december 2014 tot 22 december 2016 op € 3.600,- per maand, en is voorts bepaald dat de alimentatieplicht van de man jegens de vrouw op 22 december 2016 eindigt. Voorts zijn de verzoeken van de man en van de vrouw met betrekking tot de afgifte van roerende zaken afgewezen. Ten slotte is bepaald dat partijen ieder een makelaar zullen aanwijzen en dat deze makelaars een derde makelaar zullen benoemen ten einde de woning te [plaats], gelegen aan de [adres], te taxeren, waarbij partijen in de gelegenheid worden gesteld om bij de taxaties aanwezig te zijn, en dat partijen de aldus verkregen taxaties aan het hof zullen doen toekomen binnen drie maanden na datum van de beschikking. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
De vrouw heeft op 20 februari 2013 een aanvullend verzoek ingediend.
De man heeft op 8 maart 2013 een verweerschrift op het aanvullend verzoek ingediend.
Voorts zijn de volgende stukken bij het hof ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 22 november 2012 een faxbericht;
- op 13 februari 2013 een faxbericht met bijlage;
- op 14 maart 2013 een faxbericht met bijlagen;
- op 7 mei 2013 een brief van diezelfde datum;
van de zijde van de man:
- op 23 november 2012 een faxbericht met bijlage;
- op 12 februari 2013 een faxbericht;
- op 21 februari 2013 een faxbericht met bijlagen;
- op 22 februari 2013 een faxbericht;
- op 8 maart 2013 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 20 maart 2013 een brief van diezelfde datum met bijlage.
VERDERE BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. Het hof handhaaft al hetgeen is overwogen en beslist in zijn tussenbeschikking van 22 augustus 2012.
2. Bij aanvullend verzoekschrift verzoekt de vrouw het hof primair om het door haar in eerste aanleg ingediende taxatierapport van 1 juli 2011 als uitgangspunt te nemen en subsidiair de man te veroordelen om zorg te dragen dat het taxatierapport uiterlijk op 9 maart 2013 bij het hof is ingekomen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag – een ingegane voor een gehele gerekend – voor iedere dag dat de man hierin nalatig is.
3. De man bestrijdt het aanvullend verzoek van de vrouw en acht deze niet toelaatbaar.
4. Het hof zal het primaire verzoek van de vrouw afwijzen, nu het hof dit verzoek, gedaan na sluiting van de mondelinge behandeling van de zaak, in strijd met de eisen van een goede procesorde acht. Het subsidiaire verzoek zal het hof afwijzen wegens gebrek aan belang, nu het taxatierapport op 8 maart 2013 bij het hof is ingekomen.
5. De man heeft bij schrijven van 23 november 2012 een overeenkomst aan het hof doen toekomen. Volgens de man is deze op 18 juli 2008 tussen partijen gesloten en zijn partijen hierbij overeengekomen dat bij echtscheiding van de getaxeerde waarde van het pand te [plaats], [land], [adres], de initiële kosten en alle renovatie en herinrichtingskosten aan de man vergoed dienen te worden en het restant bij helfte gedeeld dient te worden. Gelet op deze overeenkomst is de man van mening dat de eisen van een goede procesorde meebrengen dat het hof niet gebonden is aan de niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing, nu deze berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Rekening houdend met de door de man bekostigde initiële kosten en renovatie- en inrichtingskosten heeft de man een vergoedingsrecht jegens de gemeenschap van € 535.311,23.
6. De vrouw bestrijdt de stellingen van de man en stelt dat het een vervalste overeenkomst betreft die door de man is opgesteld nadat hij kennis heeft genomen van de beschikking van het hof van 22 augustus 2012. De vrouw heeft hiervan aangifte gedaan bij de politie.
7. Het hof overweegt als volgt. Bij tussenbeschikking van 22 augustus 2012 heeft het hof een eindbeslissing genomen ter zake het geschil van partijen over een door de man gesteld vergoedingsrecht jegens de gemeenschap ter zake van de woning te [plaats], [adres] (hierna: de woning). In tegenstelling tot de rechtbank heeft het hof beslist dat de man te dien aanzien geen vergoedingsrecht toekomt, omdat het hof van oordeel is dat de man met de onverplichte vermogensoverheveling staande huwelijk heeft voldaan aan een natuurlijke verbintenis. Het hof heeft de bestreden beschikking dan ook in zoverre vernietigd en partijen in de gelegenheid gesteld om de woning te laten taxeren door drie makelaars. Uit het op 8 maart 2013 aan het hof overgelegde taxatierapport blijkt dat de waarde van de woning is getaxeerd op € 865.000,-. Het hof acht zich gebonden aan zijn beslissing dat de man ter zake geen vergoedingsrecht toekomt en acht geen gronden aanwezig voor heropening van de behandeling. De man heeft na sluiting van de mondelinge behandeling en nadat het hof ter zake uitspraak heeft gedaan een stuk overgelegd waaruit volgens hem zijn vergoedingsrecht zou blijken. Nog daargelaten dat de vrouw het bestaan van een zodanige overeenkomst gemotiveerd betwist, acht het hof het overleggen van dit stuk met een begeleidende brief in zodanig stadium – na sluiting behandeling en na beslissing hof – tardief. De man heeft zich bovendien ter terechtzitting niet beroepen op het bestaan van een zodanige overeenkomst. Een goede procesorde brengt met zich mee dat alle verweren tijdig in het geding worden gebracht en gesteld noch gebleken is dat er enig beletsel was voor de man om de volgens hem al op 18 juli 2008 tussen partijen bij onderhandse akte gesloten overeenkomst voor sluiting van de mondelinge behandeling en het doen van de uitspraak in het geding te brengen dan wel ter terechtzitting aan de orde te stellen. De door het hof genomen eindbeslissing in de tussenbeschikking van 22 augustus 2012 berust op de na sluiting van de mondelinge behandeling en bij het doen van de uitspraak aan het hof voorliggende gedingstukken en het hof ziet geen gronden hiervan thans af te wijken dan wel de behandeling ter zake te heropenen.
8. Gelet op het vorenstaande zal het hof de woning aan de man toedelen tegen voormelde getaxeerde waarde, onder de verplichting voor de man om de helft van deze waarde aan de vrouw te betalen.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt hetgeen in de beschikking van de rechtbank van 16 augustus 2011 aangaande de toedeling van de woning te [plaats] is bepaald;
vernietigt de bepaling dat de man een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap van de woning van € 1.042.944,-, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man op het moment van de verdeling en toedeling aan hem van deze woning de helft van de getaxeerde waarde van € 865.000,-, of € 432.500,- aan de vrouw dient uit te keren;
veroordeelt de man om wegens overbedeling op het tijdstip onmiddellijk na de verdeling aan de vrouw te betalen een bedrag van € 432.500,-;
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stollenwerck, Labohm en Mulder, bijgestaan door mr. Van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2013.