ECLI:NL:GHDHA:2013:CA3450

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.118.210/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stollenwerck
  • A. Husson
  • J. Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsmachtgeschil inzake verzoek vervangende toestemming voor aanvraag paspoort

In deze zaak gaat het om een rechtsmachtgeschil met betrekking tot een verzoek om vervangende toestemming voor het aanvragen van een paspoort voor de minderjarige dochter van de verzoekster, de vrouw. De vrouw is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank 's-Gravenhage, waarin werd verklaard dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt. De vrouw betwist deze beslissing en stelt dat het verzoek niet onder de bepalingen van de Europese verordening valt, maar om de verkrijging van een Nederlands reisdocument krachtens de Paspoortwet gaat. Ze voert aan dat de weigering van de vader om toestemming te geven voor het aanvragen van het paspoort haar en de minderjarige in een onmogelijke positie plaatst, waardoor het recht op vrije verplaatsing wordt geschonden.

Het hof heeft de zaak op 2 mei 2013 mondeling behandeld, maar beide partijen zijn niet verschenen. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Het hof oordeelt dat de vervangende toestemming van de man om een paspoort aan te vragen, valt onder de ouderlijke verantwoordelijkheid. De vrouw heeft niet aangetoond dat zij vergeefs een verzoek in het land waar de minderjarige verblijft heeft ingediend. Het hof concludeert dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank.

De beslissing van het hof is gegeven op 5 juni 2013 door de rechters M. Stollenwerck, A. Husson en J. Bos, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 5 juni 2013
Zaaknummer : 200.118.210/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 12-6981
[De vrouw],
wonende te [plaats], [land],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.J.G. Tijhuis te Amsterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[De man],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de man.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 10 december 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 26 september 2012 van de kinderrechter in de rechtbank ‘s-Gravenhage.
Bij het hof is van de zijde van de vrouw ingekomen:
- op 18 december 2012 nogmaals een exemplaar van het beroepschrift met als bijlage het inleidend verzoekschrift.
De zaak is op 2 mei 2013 mondeling behandeld. Partijen zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank verklaard dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlening van vervangende toestemming, welke de toestemming van de man vervangt voor het aanvragen van een reisdocument (paspoort) zoals bedoeld in artikel 34, tweede lid van de Paspoortwet, ten behoeve van de minderjarige [naam minderjarige], hierna: de minderjarige, geboren te [geboorteplaats] [in] 2000.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, alsnog vervangende toestemming te verlenen, welke de toestemming van de man vervangt voor het aanvragen van een reisdocument (paspoort) zoals bedoeld in artikel 34, tweede lid van de Paspoortwet, ten behoeve van de minderjarige.
3. De vrouw kan zich niet verenigen met de beslissing van de rechtbank door te verklaren dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt om haar vervangende toestemming te verlenen voor het verkrijgen van een paspoort voor haar dochter en voert daartoe het volgende aan. De vrouw betwist dat haar verzoek binnen de bepalingen in verordening (EG) nummer 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid valt, en tot intrekking van Verordening (EG) nummer 1347/2000. Het gaat volgens de vrouw in casu niet om de ouderlijke bevoegdheid en/of verantwoordelijkheid maar om de verkrijging van een Nederlands reisdocument krachtens de bepalingen van de Paspoortwet. Dat de vader de afgifte frustreert maakt niet dat het (primair) om ouderlijke verantwoordelijkheid gaat. Voor de aanvraag voldoet de minderjarige aan de gestelde vereisten in de Paspoortwet. Indien het hof meent dat het verzoek wel onder het bereik van de EG-verordening valt dan meent de vrouw dat ook dan de Nederlandse rechter bevoegd is, aangezien de verdragsbepalingen dan juist in het belang van het kind moet worden uitgelegd. De vrouw stelt dat uitgangspunt is dat de rechter waar het kind verblijft (in casu [naam land]) rechtsmacht heeft, maar dat is in het nadeel van de minderjarige. De Nederlandse rechter heeft jegens de minderjarige de plicht om rekening te houden met haar belangen en maatregelen te treffen om zo de bescherming en zorg te bieden in het belang van het kind. De beschikking van de rechtbank en de weigering van vader heeft tot gevolg dat het voor de vrouw onmogelijk is geworden om een paspoort voor haar dochter te verkrijgen en dat de minderjarige het [land] niet kan verlaten, waarmee het recht op vrije verplaatsing, zoals vastgelegd in artikel 12 IVBPR en in artikel 13 Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, wordt geschonden.
4. Het hof verenigt zich met de beslissing van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Anders dan de vrouw in haar beroepschrift betoogt, gaat het in de onderhavige procedure in essentie niet om het verkrijgen van een Nederlands reisdocument krachtens de bepalingen van de Paspoortwet, maar om de vervangende toestemming van de man om een paspoort aan te kunnen vragen. Een dergelijke vervangende toestemming valt, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, onder de ouderlijke verantwoordelijkheid dan wel ouderlijk gezag. De verklaring van de bevoegde rechter (vervangende toestemming) geeft de aanvragende gezagsouder slechts de mogelijkheid om zelfstandig een aanvraag ter verkrijging van een reisdocument te doen. De vervangende toestemming treedt op geen enkele wijze in de eigen bevoegdheid van de tot verstrekking van het reisdocument bevoegde autoriteit. In artikel 34, lid 2 van de Paspoortwet is onder meer bepaald dat de vervangende toestemming kan worden vervangen door een verklaring van de bevoegde rechter, indien één van de personen die het gezag uitoefent zijn/haar toestemming weigert. In artikel 38 lid 2 van de Paspoortwet is bepaald dat de bevoegde rechter, genoemd in artikel 34, tweede, derde en vierde lid, en in artikel 36, in Nederland de kinderrechter is, in de Nederlandse Antillen en in Aruba de rechter in eerste aanleg. Dit brengt derhalve met zich dat de vrouw naar het oordeel van het hof de mogelijkheid heeft haar verzoek aan de rechter in het [land] voor te leggen en niet gesteld, noch gebleken is dat de vrouw vergeefs een verzoek in het [land] heeft ingediend. Gelet hierop passeert het hof de stelling van de vrouw dat in casu sprake is van schending van het recht op vrije verplaatsing ex artikel 12 IVBPR (Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten) en artikel 13 Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
5. Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stollenwerck, Husson en Bos, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2013.