ECLI:NL:GHDHA:2013:CA3445

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.118.884/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stille
  • A. Stollenwerck
  • J. Ydema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en draagkracht van de man

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, die geboren is in 2002. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft op 18 december 2012 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 26 september 2012. De rechtbank had de bijdrage van de man in de kosten van de minderjarige vastgesteld op nihil, wat de vrouw niet kon accepteren. De man, verweerder in hoger beroep, heeft op 6 februari 2013 een verweerschrift ingediend, waarin hij tevens incidenteel appel heeft ingesteld. De vrouw heeft hierop gereageerd met een verweerschrift op 15 maart 2013.

De mondelinge behandeling vond plaats op 18 april 2013, waarbij beide partijen aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten. De rechtbank had eerder de beschikking van het hof ’s-Gravenhage van 7 april 2010 gewijzigd, maar de vrouw is van mening dat de rechtbank haar beslissing op onvolledige gegevens heeft gebaseerd. De man stelt dat hij geen draagkracht heeft om enige bijdrage te betalen, omdat zijn inkomen niet boven het bijstandsniveau uitkomt. Hij heeft zijn onderneming moeten beëindigen en probeert nu op andere manieren in zijn levensonderhoud te voorzien.

Het hof heeft geoordeeld dat de man geen draagkracht heeft om bij te dragen aan de kosten van de minderjarige. De man is niet verwijtbaar werkloos geworden, en zijn financiële situatie is zodanig dat hij zich op het bestaansminimum bevindt. Het hof heeft de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn incidentele verzoek om co-ouderschap, omdat dit verzoek niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven op 5 juni 2013 door het Gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 5 juni 2013
Zaaknummer : 200.118.884/01
Rekestnummer rechtbank : F2 RK 12-161
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. drs. J.F.M. van Weegberg te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.B. van den Ouden te Oude Tonge.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 18 december 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
26 september 2012 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 6 februari 2013 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 15 maart 2013 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 2 april 2013 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de man:
- op 4 april 2013 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 18 april 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de beschikking van het hof ’s-Gravenhage van 7 april 2010 gewijzigd in die zin dat de daarbij aan de man opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 1 september 2012 wordt bepaald op nihil. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam], geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige).
2. De vrouw verzoekt het hof (naar het hof begrijpt) de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek in eerste aanleg van de man alsnog af te wijzen en het zelfstandig verzoek in eerste aanleg van de vrouw alsnog toe te wijzen, althans de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie te bepalen op een bedrag dat het hof in goede justitie juist acht met ingang van een door het hof in goede justitie te bepalen datum, kosten rechtens.
3. De man verweert zich daartegen en verzoekt het hof het hoger beroep van de vrouw ongegrond te verklaren en haar verzoeken af te wijzen, dan wel te bekrachtigen de bestreden beschikking waarbij de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige op nihil is bepaald en tevens vast te stellen dat er in deze sprake is van co-ouderschap, dan wel gedeeld ouderschap zoals op de wijze als in het incidenteel hoger beroep aangegeven, zulks met ingang van 1 september 2012.
4. De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het incidentele beroep van de man niet-ontvankelijk te verklaren.
5. De vrouw voert het volgende aan. De rechtbank heeft haar beslissing op onvolledige gegevens gebaseerd nu de man, naast zijn winst uit onderneming, geen financiële gegevens heeft overgelegd over zijn inkomen over de jaren 2008 tot en met 2011. Zo ontbreken de belastingaangiften en -aanslagen over de jaren 2008 tot en met 2012. Voor zover er al sprake is van inkomensverlies aan de zijde van de man heeft hij dit aan zichzelf te wijten. De man heeft inmiddels een baan als ontbijtkok en brengt de minderjarige daarom onder bij zijn moeder, terwijl partijen afgesproken hebben dat zij bij verhindering van de ene ouder, naar de andere gaat. De man heeft aldus ook niet € 105,- per maand aan kosten zorgregeling.
6. De man stelt dat de rechtbank terecht is uitgegaan van een inkomen van de man krachtens de Wet Werk en Bijstand. Op advies van zijn accountant en van de gemeente is de man gestopt met zijn onderneming nu zijn doelgroep ophield te bestaan. Conform de rechtspraak van de Hoge Raad dient rekening te worden gehouden met aflossing op schulden. De man verzorgt de minderjarige meer dan de helft van de tijd en heeft zijn moeder slechts enkele malen in moeten schakelen tot hij zijn werktijden had aangepast.
7. Teneinde toekomstige procedures te vermijden verzoekt de man het hof om te bepalen dat sprake is van co-ouderschap dan wel gedeeld ouderschap.
8. De vrouw verzet zich hiertegen en stelt dat dit een zelfstandig verzoek is dat niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan.
9. Het hof stelt voorop dat de behoefte van de minderjarige, noch het feit dat de kosten van de minderjarige naar evenredigheid tussen partijen moeten worden verdeeld, in geschil is.
10. Met betrekking tot de draagkracht van de man overweegt het hof als volgt.
11. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat de man geen draagkracht heeft om enige bijdrage in de kosten van de minderjarige aan de vrouw te voldoen. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de man niet verwijtbaar werkloos is geworden, omdat genoegzaam is gebleken dat de noodzaak bestond om zijn eigen onderneming te beëindigen. De onderneming was niet langer levensvatbaar, gelet op het feit dat de doelgroep waarop zijn werkzaamheden waren gericht, ophield te bestaan. De man probeert nadien op diverse wijzen in zijn levensonderhoud en in dat van de minderjarige op de dagen dat zij bij de man verblijft, te voorzien. Uit de overgelegde financiële gegevens blijkt echter dat de inkomsten van de man niet boven het bijstandsniveau uitkomen. Het feit dat ter zitting is gebleken dat de man de schuld aan zijn moeder aflost door middel van inkomsten die hij via Google verdient, doet hieraan niet af nu niet is gebleken dat die inkomsten zodanig zijn dat hij daarvan na aflossing van de schuld aan zijn moeder nog draagkracht overhoudt. Nu naar het oordeel van het hof is gebleken dat de man zich op het bestaansminimum begeeft, behoeven de overige stellingen van partijen geen bespreking.
12. Het hof acht de man niet-ontvankelijk in zijn incidentele verzoek om te bepalen dat sprake is van co-ouderschap dan wel gedeeld ouderschap, nu een dergelijk verzoek niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan.
13. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn incidenteel appel;
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Stollenwerck en Ydema, bijgestaan door mr. Van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2013.