ECLI:NL:GHDHA:2013:CA3052

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.065.277/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst en loonvordering in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een loonvordering van [geïntimeerde] tegen [appellante] in het kader van een beëindigde arbeidsovereenkomst. [geïntimeerde] was sinds 15 mei 2008 in dienst als taxibuschauffeur bij [appellante] en ontving een brutoloon van € 1.516,57 per maand. Op 18 juli 2008 verscheen hij niet op zijn werk, waarna een telefoongesprek volgde waarin [appellante] stelde dat [geïntimeerde] ontslag had genomen. [geïntimeerde] ontkende dit en gaf aan dat hij problemen had met de reiskostenvergoeding. Hij was bereid om op 21 juli 2008 weer aan het werk te gaan, maar [appellante] hield vast aan het ontslag. [geïntimeerde] heeft vervolgens de nietigheid van het ontslag ingeroepen en vorderde doorbetaling van zijn loon tot en met 30 september 2008.

In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vorderingen van [geïntimeerde] gedeeltelijk toegewezen. [appellante] ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Het hof oordeelde dat de emotionele context van het telefoongesprek op 18 juli 2008 niet leidde tot een ondubbelzinnige verklaring van [geïntimeerde] dat hij het dienstverband wilde beëindigen. Het hof concludeerde dat [appellante] onvoldoende feiten had aangedragen om te onderbouwen dat [geïntimeerde] daadwerkelijk ontslag had genomen. De grieven van [appellante] werden verworpen en de eerdere vonnissen werden bekrachtigd.

Het hof veroordeelde [appellante] in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak waren begroot op € 1.157,=, inclusief griffierechten en advocaatkosten. De uitspraak werd gedaan op 12 februari 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
Zaaknummer: 200.065.277/01
Zaak-rolnummer rechtbank (sector kanton): 778837/08-19214
Arrest d.d. 12 februari 2013
in de zaak van
[appellante]
wonende te ‘s-Gravenhage,
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. M.G. Hop te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde]
wonende te Zoetermeer,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.H. Cox te Zoetermeer.
Het geding
Bij exploot van 27 april 2010 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 3 februari 2010 dat de rechtbank te ’s-Gravenhage (sector kanton, locatie ‘s-Gravenhage) tussen partijen heeft gewezen. Bij memorie van grieven heeft [appellante] drie grieven aangevoerd die [geïntimeerde] bij memorie van antwoord heeft bestreden. Ten slotte hebben partijen hun stukken overgelegd voor arrest.
De beoordeling van het hoger beroep
1. In hoger beroep kan van de volgende feiten worden uitgegaan.
a. Met ingang van 15 mei 2008 is [geïntimeerde] als taxibuschauffeur in dienst getreden van [appellante] tegen een brutoloon van € 1.516,57 per maand.
b. Op vrijdag 18 juli 2008 is [geïntimeerde] niet op zijn werk verschenen. Partijen hebben in de morgen van die dag een telefoongesprek met elkaar gevoerd.
c. [appellante] heeft zich in een op diezelfde dag aan [geïntimeerde] verzonden e-mail op het standpunt gesteld dat [geïntimeerde] in bedoeld telefoongesprek ontslag had genomen, maar dat zij, gelet op door hem aangeboden excuses, onder zekere voorwaarden bereid was de arbeidsovereenkomst alsnog met hem voort te zetten.
d. Die voorwaarden hielden, kort gezegd, in dat [geïntimeerde] ook weekenddiensten zou moeten verrichten; van zodanige diensten was hij in de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst vrijgesteld.
e. In verband met genoemde voorwaarden heeft [appellante] als bijlage bij haar e-mailbericht aan [geïntimeerde] een gewijzigd dienstrooster toegezonden, met het verzoek dat uiterlijk op zaterdagavond 19 juli 2008 voor akkoord aan haar te retourneren met mededeling dat, indien hij daaraan niet zou voldoen, zij hem zou houden aan het genomen ontslag.
f. Bij e-mail van zaterdagavond 19 juli 2008 heeft [geïntimeerde] aan [appellante] bericht dat hij erover verbaasd was dat [appellante] zich op het standpunt stelde dat hij ontslag had genomen en medegedeeld dat dit standpunt onjuist was. Ter toelichting vermeldde hij dat hij slechts gezegd had dat hij (op vrijdag 18 juli 2008) een probleem had gehad om op het werk te komen vanwege de geringe reiskostenvergoeding. Hij gaf aan op maandagmorgen weer op het werk te verschijnen.
g. Op 20 juli 2008 heeft [appellante] per e-mail aan [geïntimeerde] geschreven dat, nu hij het toegezonden rooster niet tijdig had geretourneerd, er niets anders restte dan te blijven bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst ingevolge de door [geïntimeerde] gedane opzegging.
h. Hierop heeft [geïntimeerde], eveneens per op 20 juli 2008 ( in de middag) verzonden e-mail, gereageerd. Hij vermeldt daarin: “Ik vind het feit dat u mij ontslagen hebt onterecht handelen is, terwijl dat ik geen werk voor u geweigerd heb” Na een uiteenzetting van zijn vervoerproblemen op vrijdag 18 juli 2008 en zijn eerder getoonde bereidheid om op maandag 21 juli 2008 het werk te hervatten, schrijft hij in deze e-mail nog: “Ik vind het jammer dat u deze stap genomen hebt om mij alsnog te ontslaan terwijl dat ik heel gemotiveerd ben om te werken!!.Ik hoop dat u afziet van deze ontslag, en een tegenbericht stuurt waarin u mij de kans geeft om mijn werk bij uw bedrijf te komen hervatten. Mocht dit niet het geval zijn, dan stel ik u aansprakelijk voor de consequenties van uw genomen stap (…)”.
i. Op deze laatste e-mail heeft [appellante] niet meer geantwoord. [geïntimeerde] is vervolgens op maandag 21 juli 2008 en daarna niet meer op het werk verschenen.
j. [geïntimeerde] heeft daarna de nietigheid van het - volgens hem - aan hem door [appellante] gegeven ontslag ingeroepen.
2. In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] onder meer de nietigverklaring van het hem aangezegde ontslag gevorderd, alsmede doorbetaling van zijn loon c.a. tot en met 30 september 2008. De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 27 mei 2009 aan [appellante] een bewijsopdracht gegeven en bij eindvonnis van 3 februari 2010 de vorderingen van [geïntimeerde] gedeeltelijk toegewezen onder bepaling dat met de toegewezen bedragen een door [geïntimeerde] aan [appellante] verschuldigd bedrag kan worden verrekend.
3. Blijkens de grieven is het hoger beroep mede gericht tegen het hierboven onder 2 genoemde tussenvonnis van 27 mei 2009. Samengevat komen de grieven er op neer dat, anders dan de kantonrechter in dit vonnis heeft geoordeeld, van een door [appellante] aan [geïntimeerde] gegeven ontslag geen sprake was, maar dat [geïntimeerde] zelf ondubbelzinnig te kennen heeft gegeven het dienstverband te willen beëindigen.
4. Het telefoongesprek van 18 juli 2008, waarin [geïntimeerde] ontslag zou hebben genomen, vond plaats in een emotionele sfeer. Beide partijen hebben daarop gewezen en hetgeen de kantonrechter daarover heeft vastgesteld is in hoger beroep niet bestreden. Reeds vanwege dit emotionele karakter van het gesprek mocht [appellante] een eventuele uitlating van [geïntimeerde] “dat hij nooit meer zou komen werken” niet te gauw opvatten als een ondubbelzinnige en duidelijke verklaring van zijn wil de arbeidsovereenkomst (met onmiddellijke ingang) te beëindigen, zelfs niet indien hij in datzelfde gesprek, na daartoe door [appellante] uitgenodigd te zijn, die uitlating niet heeft willen terugnemen. Dit geldt mede omdat, naar [appellante] moest begrijpen, aan een vrijwillige beëindiging van het dienstverband voor [geïntimeerde] ernstige gevolgen zouden zijn verbonden.
5. [appellante] heeft aangevoerd dat [geïntimeerde] vrijdagmorgen 18 juli 2008 niet op het werk was verschenen alvorens bedoeld telefoongesprek werd gevoerd en dat óók daaruit kan worden afgeleid dat hij een afgewogen beslissing had genomen niet meer voor [appellante] te willen werken. Deze stelling miskent echter dat, naar de onbestreden vaststelling van de kantonrechter, in bedoeld telefoongesprek door [geïntimeerde] ter sprake is gebracht dat de reden van zijn niet verschijnen was dat hij geen geld had voor zijn vervoer van huis naar de werkplek. Daargelaten het antwoord op de vraag of deze reden voor zijn wegblijven toereikend was, kan [appellante] na het aanhoren van de daarop betrekking hebbende mededeling van [appellante] niet in redelijkheid hebben begrepen dat het wegblijven van [geïntimeerde] duidde op een weloverwogen beslissing het dienstverband te willen beëindigen.
6. Voor het overige heeft [appellante] geen feiten aangevoerd die een ander licht op de inhoud van bedoeld telefoongesprek zouden kunnen werpen. Dat geldt ook voor de inhoud van de door haar bij memorie van grieven overgelegde verklaring. Met name heeft zij niet gesteld dat [geïntimeerde] zich nog in andere bewoordingen dan zodanige als hierboven onder 4 in cursief zijn weergegeven, over een einde van de dienstbetrekking heeft uitgelaten.
7. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de stelling van [appellante] dat [geïntimeerde] in bedoeld telefoongesprek, mede gelet op zijn niet-verschijnen, weloverwogen en ondubbelzinnig ontslag heeft genomen met onvoldoende feiten heeft onderbouwd. Het hof passeert daarom het door [appellante] gedane bewijsaanbod.
8. Uit het voorgaande volgt dat de grieven falen en dat de vonnissen waarvan beroep dienen te worden bekrachtigd. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep,
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak begroot op € 1.157,= waarvan te voldoen:
(a) aan de griffier van het hof € 1.091,25 te weten € 197,25 voor in debet gesteld griffierecht en € 894,= voor salaris advocaat, waarmee de griffier zal handelen overeenkomstig het bepaalde in art. 243 Rv, en
(b) aan [geïntimeerde] € 65,75 voor niet in debet gesteld griffierecht;
bepaalt dat het aan de griffier van het hof verschuldigde bedrag, te weten € 1.091,25 bijgeschreven dient te zijn op bankrekeningnummer 56.99.90.580 ten name van Ministerie van Justitie Arrondissement Den Haag 537, zulks onder vermelding van de namen van partijen en het zaaknummer;
- bepaalt dat dit bedrag uiterlijk twee weken na heden moet zijn voldaan.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, H.Warnink en H.Th. Bouma en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 februari 2013 in aanwezigheid van de griffier.