ECLI:NL:GHDHA:2013:CA2527
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep kort geding
- M. Kamminga
- A. van Dijk
- J. Mink
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep kort geding inzake toedeling gemeenschappelijke woning en betaling woonlasten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door de vrouw tegen de man, met betrekking tot de toedeling van de gemeenschappelijke woning en de betaling van woonlasten. De vrouw heeft in eerste aanleg gevorderd dat de man haar een bedrag van € 1.570,18 per maand zou betalen, te vermeerderen met wettelijke rente, vanaf 1 februari 2011, totdat de man ontslagen zou zijn van zijn verplichtingen op grond van artikel 3:172 van het Burgerlijk Wetboek. Daarnaast vorderde zij dat de man zijn medewerking zou verlenen aan de verdeling van de woning volgens een eerder opgesteld concept van de akte van verdeling.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de vrouw toegewezen, waarbij werd overwogen dat er sprake was van een spoedeisend belang. De man heeft in hoger beroep de beslissing van de voorzieningenrechter bestreden, maar het hof oordeelt dat de vrouw terecht aanspraak heeft gemaakt op de betaling van de woonlasten, gezien de verplichtingen die voortvloeien uit het Burgerlijk Wetboek. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van de man in hoger beroep af.
Het hof overweegt dat de vrouw een spoedeisend belang had bij haar vordering, aangezien de maandelijkse woonlasten aanzienlijk zijn. De man was verplicht om bij te dragen aan deze lasten tot het moment dat hij ontslagen zou zijn van zijn verplichtingen. Het hof concludeert dat de vrouw recht heeft op de gevorderde bedragen en dat de man niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep voor bepaalde vorderingen. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.