ECLI:NL:GHDHA:2013:CA2527

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.103.097
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake toedeling gemeenschappelijke woning en betaling woonlasten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door de vrouw tegen de man, met betrekking tot de toedeling van de gemeenschappelijke woning en de betaling van woonlasten. De vrouw heeft in eerste aanleg gevorderd dat de man haar een bedrag van € 1.570,18 per maand zou betalen, te vermeerderen met wettelijke rente, vanaf 1 februari 2011, totdat de man ontslagen zou zijn van zijn verplichtingen op grond van artikel 3:172 van het Burgerlijk Wetboek. Daarnaast vorderde zij dat de man zijn medewerking zou verlenen aan de verdeling van de woning volgens een eerder opgesteld concept van de akte van verdeling.

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de vrouw toegewezen, waarbij werd overwogen dat er sprake was van een spoedeisend belang. De man heeft in hoger beroep de beslissing van de voorzieningenrechter bestreden, maar het hof oordeelt dat de vrouw terecht aanspraak heeft gemaakt op de betaling van de woonlasten, gezien de verplichtingen die voortvloeien uit het Burgerlijk Wetboek. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van de man in hoger beroep af.

Het hof overweegt dat de vrouw een spoedeisend belang had bij haar vordering, aangezien de maandelijkse woonlasten aanzienlijk zijn. De man was verplicht om bij te dragen aan deze lasten tot het moment dat hij ontslagen zou zijn van zijn verplichtingen. Het hof concludeert dat de vrouw recht heeft op de gevorderde bedragen en dat de man niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep voor bepaalde vorderingen. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.103.097/01
Zaaknummer Rechtbank : 411233/KORT GEDING ZA 12-57
arrest d.d. 2 april 2013
inzake
de man,
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. N.P.J.M. Kreté-Marres te Den Haag,
tegen
de vrouw,
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. V.L.T. van Roy te Leiden
1. Het geding
Bij exploot van 23 februari 2012 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van 9 februari 2012 van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de voorzieningenrechter daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
In het exploot van de dagvaarding heeft de man twee grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grieven bestreden.
De man heeft zijn procesdossier overgelegd en arrest gevraagd.
De vorderingen
1. Het gaat in deze zaak om het volgende. In het kader van de verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen is de woning van partijen aan de [adres] bij beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 6 september 2011 aan de vrouw toegedeeld. De rechtbank is er blijkens de overwegingen daarbij van uitgegaan dat de datum van de feitelijke overdracht van de woning aan de vrouw nabij de datum van genoemde beschikking, dus 6 september 2011 ligt. De rechtbank overweegt in de beschikking voorts: “Tot 3 januari 2011, de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, was de man gehouden tweederde deel van de lasten van de woning te voldoen, een en ander op grond van de tussen partijen geldende huwelijkse voorwaarden. Vanaf 3 januari 2011 en tot de dag van de overdracht van zijn aandeel in de woning aan de vrouw is de man als mede-eigenaar van de woning, gehouden de helft van de lasten verbonden aan de woning te voldoen, een en ander op de voet van artikel 3:172 BW. Omdat de vrouw op dit punt geen zelfstandig verzoek heeft gedaan, zal deze overweging niet in het dictum van deze beschikking worden opgenomen”.
2. Het voorgenomen passeren van de akte van verdeling op 28 december 2011 heeft geen doorgang gevonden. Aanleiding daarvoor vormde een brief van de advocaat van de man van 28 december 2011 aan de notaris waarin onder andere staat: “Aangezien cliënt zijn spullen nog steeds niet heeft ontvangen en mevrouw de achterstand in de hypotheek nog steeds niet heeft betaald kan de levering morgen geen doorgang vinden.”
3. Vervolgens heeft de vrouw een kort geding aanhangig gemaakt, dat heeft geleid tot het bestreden vonnis. Zij heeft daarin gevorderd, na wijziging van eis:
I. de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van € 1.570,18 per maand vanaf 1 februari 2011, te vermeerderen met de wettelijke rente, totdat de man ontslagen zal zijn van zijn verplichtingen op grond van artikel 3:172 van het Burgerlijk Wetboek (BW);
II. de man te bevelen zijn medewerking te verlenen aan de verdeling van de woning volgens het daartoe opgestelde concept van de akte van verdeling van 27 december 2011, binnen drie dagen na de datum van dit vonnis, op straffe van een dwangsom.
4. In het bestreden vonnis is de man – voor zover van belang en uitvoerbaar bij voorraad - veroordeeld tot betaling aan de vrouw van € 1.570,18 per maand vanaf 1 februari 2011 tot de dag waarop de man ontslagen zal zijn van zijn verplichtingen op grond van artikel 3:172 BW. Voorts is bepaald dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De man vordert in hoger beroep dat het hof het bestreden vonnis vernietigt, en bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
bepaalt dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar vorderingen en te bepalen dat hetgeen de man op grond van het bestreden vonnis heeft voldaan onverschuldigd is betaald en door de vrouw binnen 7 dagen na het in deze te wijzen vonnis (het hof leest: arrest) dient te worden terugbetaald;
Subsidiair:
bepaalt dat de vorderingen van de vrouw worden afgewezen en te bepalen dat hetgeen de man op grond van het bestreden vonnis heeft voldaan onverschuldigd is betaald en door de vrouw binnen 7 dagen na het in deze te wijzen vonnis (het hof leest weer: arrest) dient te worden terugbetaald;
Meer subsidiair:
de vrouw te veroordelen om met ingang van de dag dat de man dient bij te dragen in de hypotheeklasten van de woning aan de [adres], om aan de man een gebruikersvergoeding te betalen voor het alleengebruik van de woning van € 1.570,18 bruto per maand, dan wel een bedrag dat gelijk is aan de door het hof te bepalen bijdrage die de man aan de vrouw dient te voldoen, dan wel een zodanige gebruikersvergoeding als het hof in goede justitie vermeent te behoren te bepalen;
Primair, subsidiair en meer subsidiair:
• de vrouw te veroordelen om haar medewerking te verlenen aan de verdeling en levering van de woning aan de [adres] en het ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire lening met inachtneming van de voorwaarden die de man heeft gesteld in zijn e-mail van 28 december 2011, binnen 1 dag na betekening van het in dezen te wijzen vonnis (het hof leest nogmaals: arrest), zulks op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 1.000,- per dag, voor iedere dag na de boven gestelde termijn dat de man niet ontslagen is uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire lening, dan wel een zodanige termijn en dwangsom als het hof in goede justitie vermeent te behoren te bepalen;
• te bepalen dat indien de vrouw niet binnen 30 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis (het hof leest wederom: arrest), dan wel een door het hof in goede justitie te bepalen termijn, er voor heeft zorg gedragen dat de woning aan haar geleverd is en de man is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheek dit vonnis (het hof leest: arrest) zal gelden als vervangende volmacht, als bedoeld in artikel 3:300 BW;
• de vrouw te veroordelen in de proceskosten zowel in eerste aanleg als in hoger beroep;
althans zodanige uitspraak te doen als het hof juist acht.
6. De vrouw heeft de vorderingen van de man gemotiveerd betwist. Zij heeft geconcludeerd dat het hof, zo nodig onder verbetering en/of aanvulling der gronden, zal bevestigen en bekrachtigen het vonnis van de rechtbank s’Gravenhage van 9 februari 2012 tussen partijen gewezen, met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure in beide instanties.
Beoordeling van het hoger beroep
7. Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen in rechtsoverweging 1 van het bestreden vonnis is vermeld, nu daartegen in hoger beroep geen grief is gericht. In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat (het aandeel van de man in) de voormalige echtelijke woning op 27 maart 2012 bij notariële akte is geleverd aan de vrouw .
Omvang van het hoger beroep
8. Het hof stelt vast dat de man in eerste aanleg geen eis in reconventie heeft ingesteld. Het instellen van zulk een eis kan niet voor het eerst in hoger beroep. Dit brengt mee dat het hof de man niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep voor zover het betreft het meer subsidiair gevorderde en het primair, subsidiair en meer subsidiair gevorderde, zij het voor wat betreft dit laatste met uitzondering van de gevorderde veroordeling in de proceskosten.
Spoedeisend belang
9. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat sprake is van een spoedeisende zaak waarin, gelet op alle belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad nodig is. Het hof overweegt ter zake als volgt. In deze zaak heeft de vrouw gevorderd betaling van de helft van de door partijen verschuldigde woonlasten tot het moment dat de man ontslagen zal zijn van zijn verplichtingen op grond van artikel 3:172 van het BW. De vrouw stelt zelf in haar memorie van antwoord: “Uiteindelijk is de akte van verdeling met betrekking tot de woning op 27 maart 2012 gepasseerd”. De vordering van de vrouw beslaat dan ook de periode van 1 februari 2011 tot 27 maart 2012. Het hof is van oordeel dat de vrouw bij die vordering een spoedeisend belang had, nu zij vorderde dat de man in de betaling van de woonlasten zou bijdragen. Het maandelijkse bedrag aan woonlasten is aanzienlijk en het spoedeisend belang is naar het oordeel van het hof in deze zaak daarmee reeds gegeven. Het is niet zo, zoals de man lijkt te stellen, dat van een spoedeisend belang alleen sprake kan zijn indien de vrouw in een financiële noodsituatie verkeert. De man was op grond van het bepaalde in artikel 3: 172 BW gehouden de helft van de lasten tot een bedrag van € 1.570,18 per maand te voldoen over de periode van 3 januari 2011 tot (naar thans is gebleken) 27 maart 2012. Dit valt binnen het bestek van de vordering zoals die in eerste aanleg is toegewezen. Terecht heeft de voorzieningenrechter in dat kader voorts overwogen dat de omstandigheid dat de man gelijkelijk gerechtigd zou zijn tot het gebruik van de woning, niet afdoet aan deze in de wet vervatte verplichting van de man. De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht de vordering van de vrouw toegewezen. Hetgeen de man overigens aanvoert, zo al onbestreden en juist, voert niet tot een ander oordeel.
10. Het vorenstaande brengt mee dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen.
In lijn daarmee zal het hof de vordering van de man in hoger beroep tot terugbetaling van hetgeen de man op grond van het bestreden vonnis aan de vrouw heeft betaald afwijzen.
Proceskosten
11. Het hof acht het redelijk dat ieder van partijen ook in hoger beroep de eigen proceskosten draagt, gezien hun relatie als ex-partners. Het hof zal aldus bepalen.
Beslissing
Het Hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover het betreft de vorderingen van de man weergegeven in rechtsoverweging 8;
bekrachtigt het vonnis van 9 februari 2012 van de voorzieningenrechter van de rechtbank
‘s-Gravenhage tussen partijen gewezen;
compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Kamminga, Van Dijk en Mink en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 april 2013 in aanwezigheid van de griffier.