GERECHTSHOF Den Haag
Sector Civiel recht
Zaak-rolnummer Rechtbank Sector Kanton : 1138373 / CV EXPL 12-708
de man,
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. M.J. de Jongh, advocaat te Leiden,
de vrouw,
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
verstek verleend.
Bij exploot van 29 juni 2012 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, van 16 mei 2012 tussen de partijen gewezen.
Het exploot van dagvaarding is betekend aan het adres van de advocaat van de vrouw. Het exploot is op een correcte wijze uitgebracht.
Aan de vrouw is verstek verleend.
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent heeft bepaald.
De man heeft één grief geformuleerd.
De man heeft zijn procesdossier aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.
2. Beoordeling van het hoger beroep
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten.
2. Door de man wordt gevorderd dat het hof, op de in de memorie van grieven genoemde gronden, waar mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van 16 mei 2012 tussen de partijen gewezen, waarvan beroep, vernietigt en, opnieuw rechtdoende, de oorspronkelijke vorderingen van de vrouw alsnog af zal wijzen met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties.
3. De man is het er niet mee eens dat hij een bedrag van € 11.558,45 aan de vrouw moet betalen.
4. In de toelichting op zijn grief stelt de man dat hij verantwoordelijk is voor de helft van het saldo van de ING lening op de peildatum, maar deze verantwoordelijkheid geldt alleen in de richting van ING Bank. Pas als de vrouw het volledige bedrag van de lening aan de ING Bank heeft betaald kan zij een vordering op de man hebben van € 11.558,45.
5. Het hof overweegt als volgt. Partijen waren in de wettelijke gemeenschap van goederen met elkaar getrouwd. De huwelijksgoederengemeenschap is op 7 januari 2011 ontbonden.
6. Op 23 april 2009, de peildatum voor de bepaling van de omvang en waarde van de huwelijksgoederengemeenschap, behoorde tot de ontbonden huwelijksgemeenschap een schuld aan de ING Bank van € 23.117,09. Niet betwist is dat beide partijen gelijk draagplichtig zijn met betrekking tot deze schuld, hetgeen impliceert dat ieder der partijen een bedrag van € 11.558,45 moet dragen.
7. Uit het proces-verbaal van 10 april 2012 blijkt dat de vrouw heeft verklaard dat het saldo van de schuld bij de ING Bank per 27 maart 2010 € 11.935,- bedroeg. De man heeft dit niet weersproken. Nu voorts als door de man niet weersproken vast staat dat alleen de vrouw de aflossingsverplichtingen jegens de ING Bank voor haar rekening heeft genomen, stelt het hof vast dat de vrouw per datum 27 maart 2010 heeft afgelost een bedrag van € 23.117,09 minus € 11.935,- = € 11.182,09.
8. Uit de overgelegde bankafschriften van de vrouw blijkt dat zij in de periode vanaf 27 maart 2010 tot 27 maart 2012 nog 24 keer een bedrag van € 481,95 op de schuld aan de ING Bank heeft afgelost, derhalve een bedrag van in totaal € 11.566,80. Het hof kan niet vaststellen of de vrouw in de periode daarna nog meer op de schuld bij de ING Bank heeft afgelost.
9. Uit het vorenstaande volgt dat de vrouw in totaal een bedrag van € 22.748,89 heeft afgelost op de schuld aan de ING Bank. De vrouw heeft derhalve een bedrag van € 22.748,89 minus € 11.558,45 = € 11.190,44 meer betaalt dan waartoe zij verplicht was.
De vrouw heeft derhalve een regresvordering op de man van € 11.190,44. Het hof zal deze vordering toewijzen, inclusief de wettelijke rente.
10. Het hof zal derhalve het bestreden vonnis vernietigen.
11. Gezien het feit dat er sprake is van ex-echtgenoten acht het hof het redelijk en billijk om de proceskosten te compenseren zowel in eerste aanleg als in appel. Het hof zal het bestreden vonnis in zoverre wijzigen.
vernietigt het bestreden vonnis van 16 mei 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage Sector kanton tussen de partijen gewezen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de man om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw te betalen de somma van € 11.190,44 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen proceskosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, van Dijk en Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 april 2013 in aanwezigheid van de griffier.