ECLI:NL:GHDHA:2013:CA2315

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.113.212/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Lückers
  • A. van Nievelt
  • L. Linsen-Penning de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging geboorteakte en de toepassing van artikel 1:25c BW in het licht van discriminatie en mensenrechten

In deze zaak hebben verzoekers, de vader en de moeder, hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin hun verzoek tot wijziging van de geboorteakte van hun minderjarige kind werd afgewezen. De verzoekers, die in 1999 vanuit een onbekend land naar Nederland zijn gekomen, hebben een verblijfsvergunning regulier en stellen dat zij voldoen aan de voorwaarden van artikel 1:25c, eerste lid, aanhef onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW). De rechtbank oordeelde echter dat verzoekers niet voldoen aan de voorwaarden van dit artikel, omdat zij geen rechtmatig verblijf zouden hebben op grond van de Vreemdelingenwet.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 maart 2013 hebben de verzoekers hun standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerden dat de rechtbank ten onrechte niet heeft erkend dat zij feitelijk vluchtelingen zijn en dat het in hun belang is om een akte van geboorte te verkrijgen voor hun minderjarige kind. De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft het standpunt van de verzoekers bestreden en geconcludeerd dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd. Het Openbaar Ministerie heeft zich hierbij aangesloten.

Het hof heeft de argumenten van verzoekers en de ambtenaar zorgvuldig afgewogen. Het hof oordeelt dat de verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij worden belemmerd door het ontbreken van een geboorteakte en dat de wetgever niet de bedoeling heeft gehad om de reikwijdte van artikel 1:25c BW uit te breiden naar personen met een vluchtelingenstatus. Het hof concludeert dat de bestreden beschikking terecht is afgewezen en bekrachtigt deze. De uitspraak benadrukt de noodzaak van betrouwbare registers van de burgerlijke stand en de beperkingen van de wetgeving in het kader van de rechten van verzoekers.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 22 mei 2013
Zaaknummer : 200.113.212/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-9408
1. [De vader],
hierna te noemen: de vader,
2. [de moeder],
hierna te noemen: de moeder
beiden wonende te [woonplaats], gemeente [naam gemeente],
verzoekers in hoger beroep, hierna gezamenlijk te noemen: verzoekers,
advocaat mr. C.L.J.M. Wilhelmus te Sittard.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats],
zetelend te [plaatsnaam],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de ambtenaar.
In verband met het bepaalde in artikel 44 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
het Ressortsparket van het Openbaar Ministerie in het arrondissement Den Haag,
hierna te noemen: het Openbaar Ministerie.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De verzoekers zijn op 11 september 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 18 juni 2012 van de rechtbank 's-Gravenhage.
De ambtenaar heeft op 30 oktober 2012 een verweerschrift ingediend.
Het Openbaar Ministerie heeft op 7 januari 2013 een conclusie ingediend. Daarbij is medegedeeld dat de advocaat-generaal niet ter zitting aanwezig zal zijn.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de verzoekers:
- op 4 oktober 2012 een brief van 3 oktober 2012 met bijlage.
De zaak is op 20 maart 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- namens verzoekers hun advocaat;
- namens de ambtenaar de heer [naam] en mevrouw [naam].
Verzoekers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet in persoon verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking zijn verzoekers in hun verzoek, ertoe strekkende dat de rechtbank de voor het opmaken van de geboorteakten van verzoekers en [de minderjarige], geboren [in] 1998 te [plaats] ([land]), (hierna te noemen: de minderjarige) noodzakelijke gegevens zal vaststellen, alsmede dat de rechtbank de ambtenaar van de burgerlijke stand zal gelasten geboorteakten op te maken en te registreren in de gemeentelijke basisadministratie (in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats], een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- verzoekers zijn in 1999 vanuit [land] met de minderjarige Nederland ingekomen, waarbij zij zijn gehoord door de Immigratie- en Naturalisatiedienst;
- de nationaliteit van verzoekers en de minderjarige is onbekend;
- verzoekers en de minderjarige zijn in het bezit van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Verzoekers verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat hun verzoek ontvankelijk is (het hof leest: te bepalen dat zij ontvankelijk zijn in hun verzoek), hun verzoek toe te wijzen en aldus vast te stellen dat:
- [de vader] is geboren [in] 1974 te [plaats], voormalige [naam land], als zoon van de heer [persoon A], geboren in 1949 te [plaats], voormalige [naam land], en mevrouw [persoon B], geboren in 1950 te [plaats], voormalige [naam land];
- [de moeder] is geboren op [in ] 1977 te [plaats], voormalige [naam land], als dochter van [persoon C], geboren [in] 1950 te [plaats], voormalige [naam land], en mevrouw [persoon D], geboren [in] (het hof leest:) 1955 te [plaats], voormalige [naam land]; en
- [de minderjarige] is geboren [in] 1998 te [plaats], [land], als zoon van de heer [naam vader], geboren [in] 1974 te [plaats], voormalige [naam land], en mevrouw [naam moeder], geboren [in ] 1974 (het hof leest 1977) te [plaats], voormalige [naam land].
Voorts verzoeken verzoekers de ambtenaar te gelasten de geboorteakten op te maken en deze te registreren in de gemeentelijke basisadministratie.
2. Verzoekers voeren het volgende aan. In eerste aanleg hebben verzoekers zich op het standpunt gesteld dat zij wel degelijk voldoen aan de voorwaarden van artikel 1:25c, eerste lid, aanhef onder b van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW). De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat zij enkel zouden hebben verzocht om dit artikel analoog toe te passen. Volgens verzoekers heeft de wetgever wel degelijk bedoeld verzoekers de mogelijkheid te bieden het onderhavige verzoek in te dienen.
De rechtbank is daarnaast ten onrechte, zonder enige motivering en zonder rekening te houden met hetgeen door verzoekers is aangevoerd, tot de conclusie gekomen dat verzoekers niet voldoen aan de onder b genoemde voorwaarde dat zij dienen te beschikken over een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 onder c en d van de Vreemdelingenwet 2000 (verder: Vreemdelingenwet). Verzoekers hebben beargumenteerd dat zij wel degelijk onder de doelgroep van artikel 1:25c, eerste lid, aanhef onder b BW vallen. Zij zijn namelijk ook hun land ontvlucht en hebben in Nederland een verzoek om toelating als vluchteling ingediend. Dat zij een vergunning regulier hebben gekregen, betekent niet dat zij niet meer als vluchteling kunnen worden beschouwd. Verzoekers kunnen niet meer in het bezit komen van een geboorteakte. Aannemelijk is dat eventueel voorheen bestaande registers zijn vernietigd. Verzoekers worden door de autoriteiten niet meer in het bezit gesteld van een geboorteakte, hoewel zij daartoe pogingen hebben ondernomen.
Verzoekers verwijzen naar een ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken in het kader van de omstandigheid dat zij zijn geboren in het huidige [land] en van [buitenlandse] afkomst zijn. Er zijn nauwelijks etnische [buitenlanders] en de enkeling die er wel nog woont, gebruikt geen [buitenlandse] achternaam meer. Verzoekers zijn feitelijk vluchtelingen en ontvankelijk in hun verzoek.
De rechtbank is voorts ten onrechte niet ingegaan op het betoog van verzoekers dat het in het bezit hebben van een status op grond van artikel 8 sub c en d Vreemdelingenwet niet zonder meer betekent dat er dan sprake is van een vluchtelingenschap casu quo verdragsvluchtelingen. Immers een dergelijke status kan ook worden verleend op humanitaire gronden.
Gelet op voornoemde gronden, heeft de rechtbank eveneens ten onrechte artikel 1:25c, eerste lid aanhef onder b BW niet analoog toegepast.
Verder betogen verzoekers dat het evident in het belang is van de minderjarige om te beschikken over een akte van geboorte en dat het ook in strijd is met artikel 8 EVRM om verzoekers de mogelijkheid te onthouden om een vervangende akte van geboorte te vragen. Er dient een belangenafweging plaats te vinden waarbij mede gelet op het IVRK de belangen van de minderjarige een eerste overweging dienen te zijn.
Tenslotte doen verzoekers een beroep op het non-discriminatiebeginsel.
3. De ambtenaar bestrijdt hun beroep en concludeert dat de bestreden beschikking bekrachtigd dient te worden.
De ambtenaar stelt – onder meer – dat verzoekers rechtmatig verblijven op grond van artikel 8, onder a, respectievelijk b Vreemdelingenwet. Zij hebben nimmer rechtmatig verbleven op grond van artikel 8, onder c en d Vreemdelingenwet. Ook staan verzoekers geregistreerd met een onbekende nationaliteit, hetgeen wil zeggen dat zij geen documenten hebben (kunnen) overleggen waaraan op grond van de Wet Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens 1994, gegevens omtrent hun nationaliteit konden worden ontleend. In ieder geval blijkt uit de gemeentelijke basisadministratie persoonslijst dat verzoekers niet de Nederlandse nationaliteit hebben (gehad). Nu er ook geen latere vermelding op grond van boek 1 BW aan de akte van geboorte dient te worden toegevoegd, moet geconcludeerd worden dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld en beslist dat verzoekers niet voldoen aan de criteria van artikel 1:25c BW.
De wetgever heeft uitsluitend het oog gehad op personen die nauw verbonden zijn (geweest) met de Nederlandse rechtssfeer. Van belang is ook dat de wetgever bij de laatste wijziging van artikel 1:25c BW, de reikwijdte van het artikel niet heeft aangepast en uitgebreid met personen met de status van artikel 8 onder a of b Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het de rechtvormende taak van de rechter te buiten gaat om een bepaalde groep mensen de mogelijkheid te bieden het onderhavige verzoek te doen.
Verder betoogt de ambtenaar dat uit de door verzoekers aangehaalde verdragen geenszins voortvloeit dat een staat verplicht is voorzieningen ten aanzien van vervangende geboorteakten te treffen voor mensen die niet in de betreffende staat zijn geboren. Overigens hebben verzoekers niet gesteld in hoeverre het niet beschikken over geboorteakten voor hen belemmerend werkt.
4. Het Openbaar Ministerie concludeert dat de grieven van verzoekers ongegrond zijn en dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. Het Openbaar Ministerie verwijst hiervoor naar het standpunt van de ambtenaar in het verweerschrift en onderschrijft dat standpunt volledig.
5. Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Hetgeen verzoekers in hoger beroep naar voren hebben gebracht brengt het hof niet tot een ander oordeel. Het belang van verzoekers weegt niet op tegen het openbaar belang bij betrouwbare registers van de burgerlijke stand. Desgevraagd ter zitting heeft de advocaat van verzoekers nog gesteld dat verzoekers vergeefs pogingen hebben ondernomen om in het bezit te worden gesteld van een akte van geboorte in het land van herkomst, maar die stelling is op geen enkele wijze nader onderbouwd. Verzoekers hebben voorts gesteld noch aannemelijk gemaakt dat zij worden belemmerd door het feit dat zij niet beschikken over een (vervangende) geboorteakte. Het hof passeert de stelling van verzoekers dat zij een geboorteakte nodig hebben om zich te kunnen identificeren, aangezien hier te lande voor de identificatie een geboorteakte niet vereist is en daarvoor voldoende andere mogelijkheden ter beschikking staan. Het hof is dan ook van oordeel dat verzoekers zich ten onrechte op het standpunt stellen dat artikel 1:25c BW in strijd is met artikel 8 EVRM en artikel 3 IVRK. Bezien tegen de achtergrond van de beperkingen van artikel 1:25 c BW, kan niet geconcludeerd worden dat een en ander in strijd is met het non-discriminatiebeginsel.
6. Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Lückers, van Nievelt en Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 mei 2013.