ECLI:NL:GHDHA:2013:CA2277

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.109.549
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot intrekking van brief aan Filippijnse ambassade

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding. De vrouw, appellant, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, waarin de vrouw werd bevolen om een brief, die zij op 31 augustus 2011 aan de Filippijnse ambassade had verzonden, in te trekken. De man, geïntimeerde, had in eerste aanleg gevorderd dat de vrouw deze brief zou intrekken op straffe van een dwangsom van € 500 per dag, met een maximum van € 10.000. De vrouw voerde aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte had aangenomen dat het om een brief ging, terwijl het in werkelijkheid een verklaring betrof die zij bij de ambassade had afgelegd. Deze verklaring had geleid tot een procedure op de Filippijnen, waarin de vrouw als klaagster was aangemerkt en de man als verweerder. De vrouw stelde dat een gedwongen intrekking van haar verklaring in Nederland de procedure op de Filippijnen zou schaden, wat niet de bedoeling kon zijn.

Het hof oordeelde dat de man geen spoedeisend belang had bij zijn vordering, aangezien hij zich op dat moment op de Filippijnen bevond en daar zijn verdediging kon voeren. De grieven van de vrouw werden gegrond verklaard, en het hof vernietigde het vonnis van de voorzieningenrechter. De vorderingen van de man werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd. Het hof benadrukte dat de vrouw voldoende had aangetoond dat de man niet in zijn belangen werd geschaad door haar verklaring, en dat de overige grieven van de vrouw onbesproken konden blijven. De beslissing van het hof was dat partijen ieder hun eigen kosten van de procedure dragen, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.109.549/01
Rolnummer rechtbank : 420050 / KG ZA 12-542
arrest d.d. 19 februari 2013
inzake
de vrouw,
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. J. Boelens te Rotterdam,
tegen
de man,
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
niet verschenen.
Het geding
Bij exploot van dagvaarding, tevens houdende memorie van grieven (met producties) van 5 juli 2012 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis van 15 juni 2012, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag gewezen tussen partijen.
Ter rolzitting van 17 juli 2012 is de zaak geïntroduceerd.
Bij voormeld exploot heeft de vrouw ter rolzitting van 14 augustus 2012 negen grieven aangevoerd.
Ter rolzitting van 28 augustus 2012 heeft de vrouw een conclusie van eis genomen. Tevens is op die rolzitting verstek verleend wegens niet (tijdig) betalen van het griffierecht aan de zijde van de man.
Op 11 september 2012 heeft de vrouw de processtukken overgelegd en arrest gevraagd.
Arrest is, na aanhouding, bepaald op heden.
De feiten
Het hof neemt als vaststaand aan:
1. De man, van Nederlandse nationaliteit, en de vrouw, van Filippijnse nationaliteit, zijn [in] 2003 met elkaar gehuwd op de Filippijnen.
2. De vrouw heeft zich in [.. ] 2006 in Nederland gevestigd bij de man.
3. De samenwoning van partijen is in 2008 verbroken.
Partijen wonen sedertdien apart in Nederland.
4. Partijen zijn betrokken bij (tenminste) een procedure op de Filippijnen, waarin de vrouw wordt aangeduid als klaagster en de man als verweerder. Met deze op de Filippijnen lopende procedure beoogt de vrouw de man tot ongewenst vreemdeling op de Filippijnen te doen verklaren.
De vordering van de man in eerste aanleg
De man vorderde in eerste aanleg:
1. de vrouw te verbieden de eer en goede naam van de man bij de Filippijnse ambassade in Nederland te zuiveren door de door haar gezonden brieven aan de Filippijnse ambassade in te trekken;
2. daaraan een dwangsom te verbinden van € 500,-- per dag indien de vrouw in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 10.000,--;
3. de vrouw te veroordelen in de proceskosten.
De vrouw heeft verweer gevoerd.
De beslissing van de voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter heeft de vrouw geboden om binnen een week na betekening van het vonnis de door haar aan de Filippijnse ambassade verzonden brief van 31 augustus 2011 in te trekken, op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag dat zij in gebreke blijft aan het gebod te voldoen, met een maximum van € 10.000.,-- en daarbij bepaald dat de dwangsom vatbaar is voor matiging. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De vordering van de vrouw in het hoger beroep
De vrouw vordert in het hoger beroep het bestreden vonnis te vernietigen, en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, opnieuw rechtdoende, de man in zijn vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, althans hem deze (geheel of gedeeltelijk) te ontzeggen/matigen, als zijnde (geheel of gedeeltelijk) ongegrond, onbewezen en/of in strijd met de (redelijkheid en) billijkheid. Voorts vordert de vrouw de veroordeling van de man tot terugbetaling van reeds door haar betaalde dwangsommen.
Beoordeling van het hoger beroep
De vrouw stelt in haar eerste grief dat de voorzieningenrechter ten onrechte is uitgegaan van een brief die de vrouw aan de ambassade zou hebben gezonden. Het betrof geen brief, doch een verklaring, door haar afgelegd bij de ambassade van de Filippijnen in Nederland op 31 augustus 2011, welke is voorzien van een apostille.. Deze verklaring heeft geleid tot een procedure op de Filippijnen, waarin de vrouw wordt aangemerkt als klaagster. De man is in die procedure verschenen en heeft, aldus de vrouw, verweer gevoerd door een zogenaamd ‘counter-affidavit’ over te leggen. Een afschrift daarvan heeft de vrouw als productie 5 bij haar appeldagvaarding gevoegd. Indien de vrouw door een rechterlijke uitspraak in Nederland gedwongen zou worden haar verklaring hier in te trekken, waarop het gebod van de voorzieningenrechter neer komt, zou dat het einde betekenen van de procedure op de Filippijnen. Dat kan, aldus de vrouw, niet de bedoeling zijn, te meer omdat nu ook vast staat dat de man in die procedure verweer voert. De stellingen van de partijen kunnen zo doende over en weer in die procedure worden gewogen, het hoor en wederhoor principe wordt zo recht gedaan.
Met grief 3 betoogt de vrouw dat de man geen spoedeisend belang heeft bij zijn vordering. Dat belang was gelegen in de wens van de man om persoonlijk aanwezig te kunnen zijn bij procedures die tegen hem lopen op de Filippijnen. De vrouw heeft vast gesteld dat de man zich ten tijde van het kort geding op de Filippijnen bevond en dat hij daar, kennelijk in afwachting van het verloop van de procedure dienaangaande, niet reeds op voorhand tot ongewenst vreemdeling is verklaard.
De grieven 1 en 3 treffen, in hun onderlinge samenhang bezien, doel. De man heeft als (spoedeisend) belang bij de door hem beoogde voorziening aangevoerd dat hij persoonlijk aanwezig wenst te zijn bij de procedures die in de Filippijnen tegen hem lopen. De vrouw heeft vooralsnog genoegzaam aangetoond dat de man in zijn verdediging tegen de aantijgingen van de vrouw in de procedure op de Filippijnen niet op enigerlei wijze door haar verklaring, afgelegd op 31 augustus 2011, wordt geschaad. De vrouw staaft haar stelling door de overlegging van voornoemd ‘counter-affidavit’. Dit ‘counter-affidavit’gaat, zo stelt het hof vast, inhoudelijk in op hetgeen de vrouw in haar affidavit van 31 augustus 2011 heeft verklaard. Voorts wordt haar stelling dat de man zich vooralsnog op de Filippijnen mag bevinden niet door de man weersproken.
Bij gebrek aan belang laat het hof de overige grieven van de vrouw onbesproken.
Het hof komt niet toe aan de vordering van de vrouw tot terugbetaling van (eventueel) geïncasseerde dwangsommen. Dit betreft een zelfstandig executiegeschil. Bovendien heeft de vrouw gesteld dat zij onmachtig is dwangsommen te betalen en heeft zij ook niet gesteld dat zij dwangsommen heeft voldaan.
Het bestreden vonnis dient te worden vernietigd. Evenals de voorzieningenrechter en conform het verzoek van de vrouw zal het hof de proceskosten compenseren.
Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis van 15 juni 2012, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag gewezen tussen partijen en, opnieuw rechtdoende,
wijst af de vorderingen van de man;
bepaalt dat de partijen ieder de eigen kosten van de procedure dragen, zowel die van de eerste aanleg als die van het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A.R.M. van Leuven, P.B. Kamminga en J.M. van de Poll en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 februari 2013 in aanwezigheid van de griffier.