GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaak-rolnummer Rechtbank : 260259 / HA ZA 06-631
arrest van 5 februari 2013
de man,
wonende te A,
appellant,
advocaat: mr. P. J. Ph. Dietz de Loos te Wassenaar,
de vrouw,
wonende te B,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.W. Dolphijn te Rotterdam .
Bij exploot van 28 december 2006 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van 1 november 2006 van de rechtbank `s-Gravenhage tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij memorie van grieven heeft de man twee grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grieven bestreden. Tevens heeft zij incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij memorie van antwoord op het incidenteel appel heeft de man de vordering van de vrouw gedeeltelijk bestreden.
De partijen hebben hun procesdossier overgelegd en arrest gevraagd.
2. Beoordeling van het hoger beroep
1. Voor zover tegen de feiten in het bestreden vonnis geen grief is gericht, gaat het hof uit van de door de rechtbank in het bestreden vonnis vastgestelde feiten.
2. Door de man wordt gevorderd: het uw gerechtshof behage bij arrest, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. Te vernietigen het vonnis waarvan beroep voorzover het betreft de openbare verkoop van het woonhuis aan de [adres];
2. De verdeling te gelasten van het laatst tot de huwelijksgoederengemeenschap behorende actief/passief en daarbij de verdeling vast te stellen van het tot de huwelijksgemeenschap behorende registergoed waarin partijen tot op 25 mei 2005 waren gehuwd, en wel in die zin dat het registergoed staande en gelegen aan de [adres], aan appellant wordt toegescheiden tegen een waardering van € 250.000,- onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik, althans een executiewaarde vrij van huur en gebruik van € 244.000,- op voorwaarde dat appellant binnen twee maanden na toescheiding althans het in dezen te wijzen arrest een hem passende hypothecaire financiering wordt aangeboden, waarna aan geïntimeerde de helft van de eventueel resterende overwaarde, na aftrek van lening waarmee de koop van de woning mee werd gefinancierd (immers hypothecaire zekerheid bleek achteraf nietig, maar lening is bestaand) en na aftrek van kosten, waaronder de kosten als gemeld terzake van het alsnog verkrijgen van een woonbestemming, zal worden uitgekeerd;
3. Geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties.
3. Door de vrouw wordt in het incidentele appel gevorderd:
1. In aanvulling op het vonnis van 1 november 2006, [de man] te veroordelen tot betaling aan [de vrouw] van de helft van het opgebouwde spaarloonbedrag, opgebouwde pensioenrechten en waarde van de levensverzekeringspolis, voor zover dit laatste een waarde van € 6.000,- te boven gaat, alsmede [de man] te veroordelen in de proceskosten.
4. Uit grieven 1 en 2 volgt dat de man het niet eens is met de beslissing van de rechtbank dat de voormalige echtelijke woning aan de [adres] in het openbaar moet worden verkocht.
5. De man stelt onder meer dat hij er recht en belang bij heeft om in de woning te blijven wonen, nu hij aldaar woonde met der beide partijen kinderen en aldaar een gezinsleven uitoefende als bedoeld in artikel 8 EVRM. De man is van mening dat de woning tegen een symbolisch bedrag aan hem moet worden toegescheiden in afwachting van een mogelijke verrekening van de overwaarde. Door een openbare verkoop te gelasten van de woning is de rechtbank getreden buiten het door partijen aangegeven raamwerk als neergelegd onder sub 4.2 van het vonnis. De rechtbank is ten onrechte buiten de rechtsstrijd van partijen getreden.
6. De vrouw is van mening dat door de verkoop van de woning in kwestie, en de ontruiming van de woning door de man er geen sprake is van een schending van het gezinsleven van de man. De man wordt in zijn gezinsleven niet belemmerd. De man kan namelijk met zijn gezin gemakkelijk elders gaan wonen. Bovendien is van belang dat bij de man geen minderjarige kinderen wonen.
7. In punt 15 van haar memorie van antwoord verlangt de vrouw bevestiging van het oordeel van de rechtbank tot openbare verkoop van de gezamenlijk voormalige echtelijke woning en de verdeling van de opbrengst.
8. Het hof overweegt als volgt. Indien de rechter op basis van art 3:185 BW de (wijze van) verdeling vaststelt heeft de rechter een discretionaire bevoegdheid en is daarbij niet gebonden aan hetgeen partijen vorderen dan wel verzoeken. De rechter kan afwijken van de voorstellen die partijen hebben gedaan in het kader van de verdeling.
9. Uit de gewisselde stukken volgt dat de destijds tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap op 25 mei 2005 is ontbonden en partijen de voormalige echtelijke woning al vanaf 25 mei 2005 onverdeeld hebben gelaten. Hoofdregel is dat een deelgenoot niet kan worden gedwongen in een onverdeeldheid te blijven. Geen van partijen heeft gevorderd dat de vordering tot verdeling op de voet van art.3:178 lid 3 BW een of meermalen voor ten hoogste drie jaren wordt uitgesloten. Bovendien kan verdeling ten allen tijde worden gevorderd.Tot op heden hebben partijen geen overeenstemming weten te bereiken over de waarde van de woning noch bestaat er enige zekerheid dat de man de toedeling aan hem van de woning gefinancierd krijgt. Rekening houdend met de belangen van partijen is het hof met de rechtbank van oordeel dat de woning in het kader van de verdeling openbaar moet worden verkocht. Een dergelijke verkoop levert naar het oordeel van het hof geen schending op van artikel 8 EVRM, de man kan ook elders zijn gezinsleven voortzetten. De grief van de man treft geen doel.
10. In punt 20 van haar memorie van antwoord stelt de vrouw dat het desbetreffende pensioenfonds niet binnen twee jaar na de echtscheiding op de hoogte is gesteld van de vereffening. De vrouw vordert dat pensioenrechten door middel van overdracht voor de helft aan haar overgaan.
11. De man voert in zijn memorie van antwoord incidenteel appel geen verweer tegen de vordering van de vrouw.
12. Het hof overweegt als volgt. Uit het te dezen op grond van het overgangsrecht toepasselijke artikel 1:94 lid 4 oud BW volgt dat niet in de gemeenschap van goederen van partijen vallen de pensioenrechten waarop de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding van toepassing is alsmede met die pensioenrechten verband houdende rechten op nabestaandenpensioen.
13. Op grond van artikel 2 Wet verevening pensioenrechten bij scheiding heeft de ene echtgenoot jegens de andere echtgenoot recht op pensioenverevening tenzij de echtgenoten de toepasselijkheid van deze wet hebben uitgesloten bij huwelijkse voorwaarden of bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding.
14. Het hof begrijpt uit de toelichting van de vrouw dat zij doelt op pensioenverevening zoals geregeld in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, welke wet van toepassing is op echtscheidingen op en na 1 mei 1995.
15. Op grond van art 2 lid 6 Wet verevening pensioenrechten bij scheiding heeft de tot verevening gerechtigde echtgenoot een recht op uitbetaling jegens de andere echtgenoot indien niet ingevolge het tweede lid een recht op uitbetaling jegens het uitvoeringsorgaan is ontstaan, alsmede indien de uitbetaling ingevolge het derde lid ingaat na pensioeningang.
16. Uit de door de vrouw gestelde feiten kan het hof niet vaststellen of er door de man pensioenrechten zijn opgebouwd die vallen onder de Wet verevening pensioenrechten na scheiding. Voorts is de vordering van de vrouw onduidelijk aangezien zij in het petitum betaling vordert van de helft van de opgebouwde pensioenrechten hetgeen naar het oordeel van het hof een andere vordering is dan hetgeen is vermeld onder artikel 2 lid 6 Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
17. De vrouw stelt in punt 19 van haar memorie van antwoord dat de man spaarloon heeft opgebouwd bij zijn verschillende werkgevers in de periode van 28 mei 1982 tot en met 25 mei 2005. De vrouw is van mening dat dit spaarloon moet worden verdeeld.
18. De man voert tegen de vordering van de vrouw geen verweer.
19. Het hof overweegt als volgt. Indien op de peildatum van 25 mei 2005 nog spaarloon onverdeeld is dient het spaarloon als nog in de verdeling te worden betrokken. Het hof zal het saldo op het spaarloon aan de man toedelen onder gehoudenheid van de man de helft van dit saldo aan de vrouw uit te keren.
20. Uit punt 21 volgt dat de vrouw het niet eens is met de waardering van de polis levensverzekering bij AMEV Levensverzekering N.V. (hierna: AMEV). De vrouw stelt dat de polis een hogere waarde heeft dan € 6.000,-.
21. Door de man wordt gesteld dat op de vrouw de bewijslast rust om aan te tonen dat de waarde van de polis hoger is dan € 6.000,-.
22. Het hof overweegt als volgt. Uit de gewisselde stukken volgt dat partijen het er over eens zijn dat de rechten uit de polis levensverzekering bij AMEV aan de man worden toegedeeld.
23. De rechtsrelatie tussen deelgenoten in een onverdeelde gemeenschap wordt mede bepaald door de redelijkheid en billijkheid. Het hof acht het redelijk en billijk dat de man aan de vrouw die gegevens verstrekt op grond waarvan zij kan vaststellen wat de waarde is van de hiervoor genoemde polis te meer daar de man in dezen de verzekeringsnemer is en de vereiste opgaven van de verzekeringsmaatschappij op een eenvoudige wijze kan verkrijgen. De vordering van de vrouw kan derhalve worden toegewezen.
24. De grieven van de man treffen geen doel.
25. De vermeerdering van eis van de vrouw treft deels doel. In aanvulling op het bestreden vonnis zal het hof bepalen:
• Deelt aan de man het saldo van het spaarloon toe per peildatum 25 mei 2005 onder gehoudenheid van de man om de helft van dit saldo aan de vrouw uit te keren;
• Gelast de man binnen 8 weken na datum van dit arrest aan de vrouw de relevante informatie te verstrekken met betrekking tot de waarde van de polis levensverzekering bij AMEV per 1 november 2006;
• Bepaalt dat de man aan de vrouw dient te betalen de helft van de waarde indien deze waarde hoger is dan € 6.000,-.
26. Gezien het feit dat er sprake is van ex-echtgenoten zal het hof de proceskosten compenseren en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen proceskosten draagt.
in aanvulling op het bestreden vonnis van 1 november 2006 van de rechtbank `s-Gravenhage tussen partijen gewezen:
• Deelt aan de man het saldo van het spaarloon toe per peildatum 25 mei 2005 onder gehoudenheid van de man om de helft van dit saldo aan de vrouw uit te keren;
• Gelast de man binnen 8 weken na datum van dit arrest aan de vrouw de relevante informatie te verstrekken met betrekking tot de waarde van de polis levensverzekering bij AMEV per 1 november 2006;
• Bepaalt dat de man aan de vrouw dient te betalen de helft van de waarde indien deze waarde hoger is dan € 6.000,-.
bekrachtigt het bestreden vonnis van 1 november 2006 van de rechtbank `s-Gravenhage tussen de partijen gewezen voor het overige;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt;
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Van Dijk en Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 februari 2013 in aanwezigheid van de griffier.