ECLI:NL:GHDHA:2013:CA2202
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- M. van Leuven
- A. Mink
- J. van Montfoort
- Rechtspraak.nl
Internationale omgangszaak met betrekking tot het recht op omgang tussen vader en minderjarige
In deze internationale omgangszaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft de omgang tussen de vader en zijn minderjarige kind, dat in Oostenrijk woont. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Harent, had verzocht om omgang met zijn kind, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. van Dijk, zich daartegen verzet. Het hof had eerder, in een beschikking van 19 december 2012, partijen verzocht om de omgangszaak aanhangig te maken bij de Oostenrijkse rechter, conform de regels van de Verordening Brussel II-bis. Dit verzoek werd echter niet opgevolgd door de partijen.
Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de minderjarige, geboren in 2003, last heeft ondervonden van de geschillen tussen de ouders en dat haar gewone verblijfplaats in Oostenrijk is. Hierdoor was het hof van mening dat het niet goed in staat was om te beoordelen of er sprake was van ontzeggingsgronden voor omgang, zoals bedoeld in artikel 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek. Desondanks heeft het hof, gezien de omstandigheden en het verzoek van de partijen om de zaak op de stukken af te doen, besloten om de zaak inhoudelijk te behandelen.
Na kennisname van de ingediende stukken en een e-mail van de advocaat van de vader, waarin werd verwezen naar de opinie van een deskundige, heeft het hof geconcludeerd dat er zwaarwegende belangen van de minderjarige zijn. Het hof heeft besloten om het recht op omgang voor de duur van een jaar te ontzeggen, ingaande per heden. De beslissing houdt rekening met de noodzaak om de minderjarige de tijd te geven om te herstellen van de gevolgen van de geschillen tussen de ouders. Het hof heeft het in hoger beroep meer of anders verzochte afgewezen.