GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 15 mei 2013
Zaaknummer : 200.119.852/01
Rekestnummer rechtbank : F1 RK 12-665
[appellant],
wonende te [plaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.J.J. Jansen te Kapelle,
[geintimeerde],
wonende te [plaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L. Houkes te Hellevoetsluis.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 7 november 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 8 augustus 2012 van de rechtbank Rotterdam. Het beroepschrift van de man is ingediend ter griffie van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Bij beschikking van 20 december 2012 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch zich relatief onbevoegd verklaard om van de zaak kennis te nemen en de zaak verwezen naar dit hof voor verdere afdoening.
De vrouw heeft op 27 december 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 25 januari 2013 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage.
De raad heeft bij brief van 21 januari 2013 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
Voorts is bij het hof op 31 januari 2013 een brief ingekomen van mr. L.A. Middelkoop (de bijzondere curator van de hierna te noemen minderjarige), waarin zij het hof heeft medegedeeld geen standpunt in de onderhavige zaak te zullen innemen, nu haar benoeming geen betrekking heeft op het aan het hof in appel voorgelegde geschil.
De zaak is op 10 april 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de man vervangende toestemming verleend voor erkenning van de minderjarige: [naam], geboren [in] 2008 te [plaats] (hierna: de minderjarige). Het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het ouderlijk gezag ten aanzien van de minderjarige.
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover de beschikking betrekking heeft op de afwijzing van het verzoek tot vaststelling van gezamenlijk ouderlijk gezag en, in zoverre opnieuw beschikkende, het verzoek van de man tot vaststelling van het gezamenlijk ouderlijk gezag alsnog toe te wijzen.
3. De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof de man in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze af te wijzen als zijnde ongegrond dan wel niet bewezen, althans een zodanige beschikking te wijzen als het hof in goede justitie zal vermenen ten behoren.
4. Het hof overweegt als volgt. De man stelt allereerst dat zijn verzoek in eerste aanleg niet zorgvuldig is onderzocht, nu de raad niet, althans niet tijdig, het procesdossier had ontvangen, waardoor hij geen gedegen advies kon uitbrengen. Nu het hoger beroep mede dient om eventuele processuele gebreken in eerste aanleg te herstellen, is het hof van oordeel dat, zo al sprake is geweest van een processueel gebrek in eerste aanleg, dit eventuele verzuim in hoger beroep voorzover nodig voor herstel vatbaar is.
5. De man stelt dat hij steeds nauw betrokken is geweest bij de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Er is een periode geweest dat hij de minderjarige gemiddeld eens per drie weken zag. Ook heeft hij, voor zover mogelijk, een financiële bijdrage ten behoeve van de minderjarige aan de vrouw geleverd. Sinds een jaar na de geboorte van de minderjarige, laat de vrouw echter geen contact meer tussen de man en de minderjarige toe. De man heeft lange tijd het contact met de minderjarige, gelet op de weerstand bij de vrouw, niet willen forceren, maar is thans voornemens de rechtbank te verzoeken een omgangsregeling vast te stellen.
6. De vrouw erkent dat er enkele contactmomenten tussen de man de minderjarige hebben plaatsgehad, maar stelt dat die niet in het belang van de minderjarige waren. Het laatste contact vond plaats in 2011. De vrouw woont samen met haar huidige vriend, met wie de minderjarige een hechte band heeft. De minderjarige groeit thans in een veilige gezinssituatie op. De vrouw stelt dat de man aan de door hem beoogde gezamenlijke uitoefening van het gezag over de minderjarige tot op heden geen invulling heeft gegeven. De vrouw is van mening dat de man, gezien zijn psychische gesteldheid, niet met het gezag over de minderjarige kan worden belast.
7. Ingevolge artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Ingevolge het tweede lid wordt het verzoek, indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, slechts afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing van het verzoek anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
8. Vooropgesteld wordt dat gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam communiceren, kan dat betekenen dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven of de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de
niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. De rechter zal per geval moeten beoordelen of aan dat vereiste wordt voldaan. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden.
9. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat een basis als hiervoor bedoeld, ontbreekt. Daartoe neemt het hof in aanmerking dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de problemen tussen partijen reeds zijn ontstaan vóór de geboorte van de minderjarige. Partijen zijn voor de geboorte van de minderjarige uit elkaar gegaan en hebben sindsdien weinig tot geen contact met elkaar. Op dit moment communiceren partijen helemaal niet met elkaar. Ter terechtzitting is gebleken dat in deze situatie op korte termijn geen verandering zal komen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het vertrouwen van de vrouw in de man door de gebeurtenissen in het verleden fors beschadigd is geraakt. De man heeft ter zitting duidelijk gemaakt dat hij een actieve rol wil spelen in het leven van de minderjarige. Zo wil hij bij beslissingen over school en andere aangelegenheden betrokken te worden. Hij wil meebeslissen. Op zichzelf is het begrijpelijk dat de man zich actief wenst te bemoeien met de verzorging en opvoeding van de minderjarige, doch door ontbreken van een basis daartoe in het verleden, het gebrek aan enige vorm van communicatie in het heden en de verstoorde relatie tussen de partijen, acht het hof de man en de vrouw op dit moment niet in staat enige verantwoorde invulling te geven aan een gezamenlijke, actieve gezagsuitoefening op een wijze die niet belastend zal zijn voor de minderjarige. De vrouw is vanaf de geboorte van de minderjarige alleen met het gezag over de minderjarige belast en vervult een centrale rol in het leven van de minderjarige. De minderjarige groeit thans op in het gezin van de vrouw en haar huidige partner en ontwikkelt zich daar goed. Onder deze omstandigheden acht het hof het noodzakelijk in het belang van de minderjarige om geen verandering aan te brengen in de bestaande gezagsverhouding. Het eenhoofdig gezag van de vrouw dient dan ook te worden gehandhaafd.
10. Gelet op het hiervoor overwogene zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen. Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een nader onderzoek te gelasten door de raad, zoals de man ter zitting heeft geopperd.
11. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Van Leuven en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 mei 2013.