ECLI:NL:GHDHA:2013:CA1000

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.108.135-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Fockema Andreae-Hartsuiker
  • A. Lückers
  • J. van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevolgen van niet-inschrijving van echtscheidingsbeschikking in het register van de burgerlijke stand

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 15 mei 2013, ging het om de gevolgen van het niet inschrijven van een echtscheidingsbeschikking in het register van de burgerlijke stand. De vader, verzoeker in hoger beroep, en de moeder, verweerster in hoger beroep, waren betrokken bij een geschil over de zorgregeling voor hun minderjarige kind. De echtscheidingsbeschikking was op 11 juni 2012 in kracht van gewijsde gegaan, maar was niet tijdig ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Dit leidde tot de vraag of de echtscheiding rechtsgevolgen had en of de verzochte nevenvoorzieningen nog konden worden onderzocht.

Het hof oordeelde dat, aangezien de echtscheidingsbeschikking niet was ingeschreven, deze haar kracht had verloren en de partijen nog steeds gehuwd waren. Dit betekende dat de verzochte nevenvoorzieningen, waaronder de zorgregeling, niet langer op de wet gegrond konden worden beschouwd. Het hof verwierp daarom het hoger beroep van de vader, die zich had gerefereerd aan het oordeel van het hof over de ontvankelijkheid van zijn beroep.

De zaak had eerder al een tussenbeschikking gekend op 28 november 2012, waarin het hof de behandeling had aangehouden in afwachting van de resultaten van een mediationtraject. Echter, uit de ingekomen correspondentie bleek dat partijen er niet in waren geslaagd om tot een vergelijk te komen. De moeder had aangegeven dat zij een nieuw verzoekschrift bij de rechtbank zou indienen, wat de ontvankelijkheid van de vader in zijn hoger beroep verder ondermijnde. Het hof concludeerde dat de vader geen belang meer had bij de voortzetting van zijn beroep, en verklaarde hem niet-ontvankelijk.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 15 mei 2013
Zaaknummer : 200.108.135/01
Rekestnummer rechtbank : F1 RK 12-222
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. drs. H. Durdu te Rotterdam,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. N. Aydogan-Kütük te Rotterdam.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 28 november 2012, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking is de behandeling van de zaak aangehouden tot 23 februari 2013 pro forma, in afwachting van de resultaten van het verloop van het mediationtraject. Voorts heeft het hof voor de duur van de mediation een voorlopige zorgregeling vastgesteld. Iedere verdere beslissing omtrent de in geschil zijnde zorgregeling is aangehouden.
Nadien zijn bij het hof de volgende stukken ingekomen:
Van de zijde van de vader:
- op 13 februari 2013 een brief van 12 februari 2013 ;
- op 6 maart 2013 een brief van diezelfde datum april 2012 een faxbericht;
- op 2 april 2013 een faxbericht van diezelfde datum;
van de zijde van de moeder:
- op 15 januari 2013 een faxbericht van diezelfde datum;
- op 11 maart 2013 een faxbericht van diezelfde datum, bij het hof ingekomen als brief op 13 maart 2013.
Gelet op de ingekomen correspondentie zal het hof de zaak thans schriftelijk afdoen.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Uit de correspondentie die na de beschikking van het hof van 28 november 2012 is ingekomen, is gebleken dat het partijen niet is gelukt om door middel van mediation tot een vergelijk te komen over de in geschil zijnde zorgregeling met betrekking tot de minderjarige [naam], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum in] 2000. Vervolgens heeft de advocaat van de moeder bij brief van 11 maart 2013 medegedeeld dat de echtscheidingsbeschikking niet tijdig is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, reden waarom namens de moeder op de kortst mogelijke termijn een nieuw verzoekschrift bij de rechtbank Rotterdam zal worden ingediend. De moeder zou de voortzetting van de interventie van het hof met betrekking tot de zorgregeling op prijs stellen, maar meent dat de vader geen belang meer heeft bij een voortzetting van zijn beroep, zodat de vader daarin volgens haar niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De vader refereert zich in zoverre aan het oordeel van het hof.
Ontvankelijkheid
2. Conform artikel 1:163 BW lid 3 dient een verzoek tot inschrijving te worden gedaan uiterlijk zes maanden na de dag waarop de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan.
Bij akte non-appel, afgegeven door het hof op 5 februari 2013, heeft het hof vastgesteld dat de bestreden beschikking, voor zover het de uitgesproken echtscheiding betreft, op 11 juni 2012 in kracht van gewijsde is gegaan, zodat de echtscheidingsbeschikking uiterlijk op 11 december 2012 kon worden ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Gezien de mededeling van de zijde van de moeder dat namens haar een nieuw verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank zal worden ingediend, gaat het hof er vanuit dat de echtscheidingsbeschikking niet is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Het hof leest derhalve in plaats van de woorden “niet tijdig” in de eerder genoemde brief van 11 maart 2013 het woord “niet”.
Een en ander brengt mee dat de echtscheidingsbeschikking haar kracht heeft verloren en dat de uitgesproken echtscheiding geen rechtsgevolg heeft gekregen, zodat partijen nog immer gehuwd zijn. Het vorenstaande brengt tevens mee dat de bij verzoek tot echtscheiding verzochte nevenvoorzieningen (in casu de zorgregeling) niet langer als op de wet gegrond kan worden beschouwd en dat de grieven niet langer kunnen worden onderzocht. Gelet hierop zal het hof het hoger beroep verwerpen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verwerpt het hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Fockema Andreae-Hartsuiker, Lückers en Van Leuven, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 mei 2013.