ECLI:NL:GHDHA:2013:CA1000
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- M. Fockema Andreae-Hartsuiker
- A. Lückers
- J. van Leuven
- Rechtspraak.nl
Gevolgen van niet-inschrijving van echtscheidingsbeschikking in het register van de burgerlijke stand
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 15 mei 2013, ging het om de gevolgen van het niet inschrijven van een echtscheidingsbeschikking in het register van de burgerlijke stand. De vader, verzoeker in hoger beroep, en de moeder, verweerster in hoger beroep, waren betrokken bij een geschil over de zorgregeling voor hun minderjarige kind. De echtscheidingsbeschikking was op 11 juni 2012 in kracht van gewijsde gegaan, maar was niet tijdig ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Dit leidde tot de vraag of de echtscheiding rechtsgevolgen had en of de verzochte nevenvoorzieningen nog konden worden onderzocht.
Het hof oordeelde dat, aangezien de echtscheidingsbeschikking niet was ingeschreven, deze haar kracht had verloren en de partijen nog steeds gehuwd waren. Dit betekende dat de verzochte nevenvoorzieningen, waaronder de zorgregeling, niet langer op de wet gegrond konden worden beschouwd. Het hof verwierp daarom het hoger beroep van de vader, die zich had gerefereerd aan het oordeel van het hof over de ontvankelijkheid van zijn beroep.
De zaak had eerder al een tussenbeschikking gekend op 28 november 2012, waarin het hof de behandeling had aangehouden in afwachting van de resultaten van een mediationtraject. Echter, uit de ingekomen correspondentie bleek dat partijen er niet in waren geslaagd om tot een vergelijk te komen. De moeder had aangegeven dat zij een nieuw verzoekschrift bij de rechtbank zou indienen, wat de ontvankelijkheid van de vader in zijn hoger beroep verder ondermijnde. Het hof concludeerde dat de vader geen belang meer had bij de voortzetting van zijn beroep, en verklaarde hem niet-ontvankelijk.